Download PDF: Samenvatting C Trimp – De preek
Samenvatting – A. Visser
C.TRIMP – DE PREEK
Inhoudsopgave
2.1 Enige Hermeneutische gezichtspunten. 6
2.2 De omgang met de grondtekst. 7
2.3 De homiletische exegese. 8
2.4 De analogie van het geloof. 9
3.1 De analytisch-syntetische structuur. 10
- De voordracht. 18
- Werkmethode bij de voorbereiding van prediking over Oudtestamentische verhalende stof. 19
7.1 Het belang van het onderwerp. 21
7.2 De structuur van de klassieke retorica. 21
1. De tekstkeuze
De tekstkeuze is van groot belang omdat:
- Omdat de prediking is gebonden aan de tekst. De gemeente heeft recht op het Woord van de Heere. Prediking is geen lezing, referaat of inleiding, maar het is de levende verkondiging van Gods openbaring. Ook als het gaat om de catechismusprediking blijft dit overeind. De catechismus die in de zogenaamde leerdiensten wordt behandeld is gestoeld op de Heilige Schrift, en dient daarom ook op te komen uit de bijbehorende Bijbelteksten. De zondagen 34 tot 52 stellen zelfs letterlijke teksten uit de Schrift aan de orde.
- Omdat de prediking Gods Woord tot ons betreft. Het is geen verhandeling over een oud Israëlitisch boek, met hooguit wat spitsen en toepasselijke lessen voor onze tijd, maar het Woord vormt het ‘voertuig’ waardoor de Heilige Geest in onze harten wil wonen en de gaven van Christus ons wil toe-eigenen.
- Omdat niet iedere tekst een ‘preektekst’ vormt. Een tekst is een deel uit een samenhangend geheel, waarin een boodschap wordt overgebracht. De Bijbel is geen boek vol orakels die stuk voor stuk liggen opgesloten in de individuele teksten zodat men iedere tekst los van de context nemen kan en behandelen. Wie dit doet vervalt in de zogenaamde ‘motto-prediking’ of ‘themaprediking’ waar bepaalde ideeën met behulp van teksten wordt gestaafd.
- Omdat, ondanks dat de Gereformeerde Kerken al vanaf de Reformatie een vrije tekstkeuze toelaten, het zinvol is om de geschiedenis mee te wegen waarin het zogenaamde ‘pericopen-stelsel’ nog werd gebruikt. Een perikoop is een uitgesneden Schriftgedeelte. Het perikopen-stelsel is een regeling en opstelling voor het gehele jaar van de Schriftgedeelten die per zondag zullen worden gepreekt. Ieder jaar verschijnt dus op die bepaalde zondag dezelfde tekst. De cirkel van het kerkelijk jaar doet zich in de preekteksten voelen. De voorgeschiedenis van de pericopenprediking gaat ver terug. In de oud-Christelijke gemeenten vond er een geregelde lezing van de Heilige Schrift plaats in de erediensten. Ook in de synagogen was dit gebruikelijk. Deze ‘lectio continua’ werd gaandeweg uitgebreid met de lezing van tekstgedeelten die pasten bij de orde van het kerkelijke jaar. Wanneer men alle voorgeschreven Schriftgedeelten bijeenbracht in een boek, had men een lectionarium, ook wel ‘liber continues’ genoemd. De orde van de kerk te Rome werd door Karel de Grote in Gallië ingevoerd. Vanwege de grote onkunde van de voorgangers, die niet in staat waren zelf preken te maken, werd het lectionarium in die tijd uitgebreid tot een homiliarium, dat wil zeggen: bij de voorgelezen teksten werden preken van kerkvaders gevoegd, die in de volkstaal ten gehore gebracht moesten worden. Gedurende eeuwen is de prediking in de kerk hiervan afhankelijk geweest. Omdat de preek vaak begon met de woorden ‘post illa textus verba’ noemde men een dergelijke preek wel een postille. Terwijl Luther aan het gebruik van de ‘lectio continues’ vasthield (hoewel hij geen bezwaren had tegen een vrije tekstkeuze). Zwingli koos er voor om Bijbelboeken in het geheel te behandelen. Alles om de Bijbelkennis in de gemeenten te bevorderen. In latere tijd is er strijd ontstaan over de vraag of de vrije tekstkeuze of de ‘lectio continues’ beter was. De volgende argumenten speelden een rol:
Ter verdediging van het perikopenstelsel:
- Willekeur in tekstkeus wordt voorkomen, alsmede het kiezen van lievelingsteksten; de gehele christelijke leer komt ieder jaar ter sprake — ook moeilijke teksten worden uitgelegd.
- De prediker is genoodzaakt een tekst steeds van een andere kant aan te vatten. Hij moet voortdurend schudden aan dezelfde boom, terwijl de voorstanders van de vrije tekstkeus niet anders doen dan het oprapen van appels.
- Men krijgt veel exegetische literatuur ter beschikking.
- Het is beter dat de gemeente weinig teksten goed kent dan vele oppervlakkig.
- Men voorkomt independentisme; het perikopenstelsel brengt ook in de prediking de eenheid in een kerkverband tot gelding.
Tegen het perikopenstelsel is aangevoerd:
- Het ambt van de dienaar van het Woord brengt zelfstandigheid in tekstkeus met zich mee.
- Heel de raad van God moet verkondigd worden
- Er moet mogelijkheid zijn om rekening te houden met actuele gebeurtenissen en bijzondere voorvallen in de gemeente of in de wereld.
- Het perikopenstelsel kweekt spitsvondigheid en luiheid en doodt de individualiteit van de predikers.
- Blijkens de traditionele tekstroosters wordt het Oude Testament op de achtergrond gedrongen. De inhoud van de bijbel wordt gereduceerd, nu alles op de cirkel van het kerkelijk jaar is gezet.
Hoewel de orde in de lezing van de Schrift bij kan dragen aan de Bijbelkennis is het gevaar groot dat er eenzijdigheden optreden. Kuyper verwoordt het als volgt: “Het was, alsof men voor zijn middagmaal eerst lange maanden enkel broodspijs, daarna jarenlang enkele groenten en tenslotte eerst, en dan weer voor jaren, enkel vlees aan zijn gezin voorzette.” De vrije tekstkeuze is dus een groot goed. De catechismusprediking zorgt er voor dat in alle gemeenten de gehele leer der zaligheid ordelijk wordt voorgehouden zodat dit geen argument kan zijn tegen de vrije tekstkeuze.
- Omdat de vrijheid van de tekstkeuze niet onbeperkt is. De orde van het kerkelijke jaar geeft bijvoorbeeld al een bepaalde structuur in de tekstkeuzes gedurende het jaar. Ook de sacramentele vieringen (Heilig Avondmaal en Heilige Doop) vragen om een passende tekstkeuze. De zogenaamde serie-prediking is aanbevelenswaardig. Het advies is om niet meer dan vijf preken achtereenvolgens te houden over een bepaald thema (leven van Abraham, de Tabernakeldienst, enz.) om de vermoeiing bij de hoorders te voorkomen.
- Omdat de gemeente niet gesticht wordt door een hak-op-de-tak prediking. De ene zondag dit, en de andere zondag weer dat. Het is aanbevelenswaardig om enige orde hierin aan te brengen. Een globale vaststelling van de tekstkeuzes voor een langere termijn is aan te raden zodat ook de persoonlijke studie en meditatie gelijke tred kan houden. Het voorkomt dat de prediker iedere week weer driftig door de Bijbel moet bladeren in de hoop een tekst te vinden die aanspreekt. De gemeente wordt gebouwd, doordat zij de actualiteit en de samenhang van de Heilige Schrift leert zien door middel van ordelijke prediking naar aanleiding van een weloverwogen tekstkeus. Wie persoonlijk gestructureerd de Schrift doorwerkt zal ondervinden dat de tekst naar de kansel zal drijven, in plaats dat de kansel naar de tekst drijft… Wie voortdurend en chronologisch de Schrift doorwerkt zit veelal meer met dan zonder een preektekst verlegen (men doet er daarom goed aan om een map bij te houden van teksten die aanspreken, met daarbij een korte weergave wat raakt, voor latere momenten). Hiervoor een tijd om te studeren nodig. Een predikant is primair geroepen tot de bediening van het Woord, niet om koffie te drinken op deze of gene verjaardag. Het is aan te raden om de preektekst vroeg in de week definitief te maken zodat er een periode van (on)bewuste meditatie overblijft. De tekst kan dan in pastorale bezoeken soms al dienst doen zodat zij gaandeweg rijpt. Voor een goede tekstkeuze is een warm pastoraal hart nodig en kennis van de gemeente. Een Woord ter rechter tijd gesproken kan veel goeds doen. Een preekt dient bij voorkeur actueel te zijn. In te spelen op omstandigheden, tijdgeest, wereldgebeuren, etc. Hebben we eenmaal een tekst gekozen, dan dienen we ons aan deze tekst uit te leveren. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen is het afwijken van deze tekst gerechtvaardigd.
2. De exegese
In het convenant van Wezel (1568) werd het volgende vastgesteld met het oog op de prediking:
“Wat voorts zowel de wijze van prediken als van profeteren aangaat, kan niemand iets bijzonders worden voorgeschreven dan dat ieder naar de mate van de ontvangen gave van de Heilige Geest zal trachten de Schrift zo duidelijk mogelijk uit te leggen en dat met een wijze van spreken, die zo gepast mogelijk is voor de bevatting der hoorders.
Daarentegen zal hij vermijden alle hatelijke en stinkende hoogdravendheid, waarin velen niet zelden vervallen, doordat zij over vele dingen ijdele bespiegelingen houden, buiten het oogmerk, dat de Schrift voorstelt, omdwalen, een spel drijven met allerlei spitsvondige allegorieën, heidense getuigen, ja zeer dikwijls zelfs profane en fabelachtige geschiedenissen tot een pralende vertoning te voorschijn brengen, getuigenissen van de vaderen ijveriger dan te pas komt bijeenzoeken en aanhalen, jacht maken op duisterheid hetzij in de zinnen hetzij in de woorden, of kortom door welke andere dergelijke gekunsteldheid ook, die meer tot ijdele vertoning dan tot stichting dient.
Maar hij zal alles terugbrengen tot deze twee voornaamste stukken van het evangelie, namelijk het geloof en de bekering; bij het ene (het geloof) stelle hij zich als enigste doel de kennis van Christus voor ogen, bij het andere de ware doding des levens en de levendmaking.
En hij zal trachten, zoveel dit in zijn vermogen zal staan, alle schuilhoeken en verborgen omhulsels van het menselijke hart bloot te leggen, zowel door de verkeerde meningen en ketterijen als door de slechte zeden te bestraffen. Ook zal hij niet alleen de grove schelmstukken en openbare schanddaden vervolgen, maar evenzo trachten de verborgen geveinsdheid der zielen uit te kleden en het broeinest van goddeloosheid, hovaardigheid en ondankbaarheid, dat zelfs bij de allerbesten schuilt, in het licht te stellen en op de geschiktst mogelijke wijze uit te roeien.
Hij zal zich er ook voor wachten, dat hij niet door al te wijdlopige predikatiën én het geheugen van de hoorders bezware én diens ijver afstompe en (als ‘t ware) zijn maag tot walging verwekke; en dat vooral niet op die dagen, waarop aan het volk vrijheid moet gegund worden tot handenarbeid … Daarom zal hij zich beijveren, zijn rede tot de duur van één uur te beperken.”
Dit is kloeke en nuchtere taal die noopt tot een zorgvuldige exegese van de gekozen tekst.
2.1 Enige Hermeneutische gezichtspunten
- Wij dienen ons bewust te zijn van ons vooroordeel bij een tekstgedeelte. We hebben een aanvankelijke verwachting en intuïtieve indruk bij de tekst. De tekst komt veelal tot ons in de vertaling van onze keuze, en in deze vertaling zit al een geweldig stuk exegese verwerkt. We hebben misschien al eens (of meerdere keren) horen preken over de tekst en dat alles kleurt onze blik. Ook onze persoonlijkheid en ons staan in onze eigen tijd (cultuur) kleurt onze visie op een tekst. Dit vooroordeel moet door te toets van de exegese heen om er achter te komen of ze goed is. De conclusie kan zijn dat de tekst zaken bevat die wij niet hadden gezien, of juist zaken ontbeert die wij dachten te zien. De tekst dwingt ons dan om in een andere richting te denken en te spreken.
- Bij onze benadering van de tekst dienen de volgende hermeneutische regels te worden gehanteerd:
- Wanneer we met een tekst aan het werk gaan dienen we ten allen tijde voor ogen te houden dat we met Gods Woord bezig zijn en niet met een historisch document (alleen). De kritische Bijbelwetenschap is ontaard in een zoektocht naar de historische context, de eigenheid van de schrijver of personages of de bronnen die ten grondslag hebben gelegen aan het tekstgedeelte. Hoe waardevol dit ook kan zijn vanuit historisch of cultureel perspectief brengt zo’n benadering van de tekst niet verder dan de conclusie: zo en zo heeft de schrijver het bedoelt. De tekst wordt zo opgesloten in de gevangenis van de verleden tijd en verliest haar betekenis en kracht voor het heden. De tegengestelde stroming van de ‘theologische exegese’ heeft zich juist toegelegd op de vraag: wat is de betekenis van het Godswoord voor het hier en nu? Men verviel hierbij niet zelden in allegorie, of toepassingen die geweld aan de eigenlijke tekst deden. Holwerda zegt: de geestelijke zin kan nooit de grammaticale onzin betekenen.
- Als de Schrift door God is ingegeven dient de prediking te ontspringen uit de grammaticale exegese van de tekst. Dat brengt ons niet bij de bijbelschrijver, maar bij God als de Auteur. De Gereformeerde hermeneutiek kent wel een diepere/geestelijke betekenis toe aan de tekst, maar dan dient zij op te komen uit de tekst (grammaticaal) zelf. Dit komt voort uit de overtuiging dat God met Zijn Woord meer bedoeld heeft dan de oorspronkelijke sprekers/schrijvers hebben beseft. Dit maakt dat Mozes kan schrijven over het water uit de steenrots, terwijl Paulus deze woorden toepast op Christus.
- We dienen de aard van een tekstgedeelte te respecteren. Een visioen is geen geschiedenis in de letterlijke zin. En een psalm is niet altijd een profetie. De tekstgedeelten bezien vanuit hun genre is nodig om ze niet mis te verstaan.
2.2 De omgang met de grondtekst
- Wanneer we naast onze vertrouwde vertaling andere vertalingen leggen (uit binnen- en buitenland) dan valt op dat er veel verschillende vertalingen zijn. Dat stelt ons voor vragen, en juist die vragen zijn nodig om wijs te worden.
- Vervolgens raadplegen we de grondtekst en brengen we met behulp van een grammatica en woordenboeken in kaart wat er nu precies staat. Het kritisch onderzoeken en grondig bezien van de tekst, nog voor we een verklaring naslaan, zorgt er voor dat we betrekkelijk onbevangen gedachten over de tekst kunnen vormen en geen slaaf van een of andere verklaring worden. Als we scherp hebben wat er in de grondtaal staat noteren we met behulp van een concordantie o.i.d. waar de kernwoorden van onze tekst nog meer voorkomen in de Schrift en hoe ze daar vertaald worden. Deze parallelle plaatsen vormen middelen om de Schrift te verstaan (zij is haar eigen uitlegger).
- Nu gaan we over tot de exegese van de context van de tekst. We moeten immers weten wat de aanleiding, de hoofdgedachte, de scopus, de tijden het adres van dit Bijbelboek is voorzover dat na te gaan is.
- We maken ons de context eigen door de gehele pericoop te bestuderen aan de hand van enige commentaren. Het is aan te raden niet teveel commentaren te gebruiken. In de regel zijn drie commentaren (met een verschillende inslag) voldoende. Juist als de commentaren elkaar tegenspreken worden we geprikkeld om te achterhalen waarom dat zo is. Al studerend dienen we zo te komen tot het antwoord op de vraag wat de functie en boodschap van de tekst in het geheel vormt (dit is een aanzet tot het thema van de preek).
- We onderzoeken vervolgens de kernwoorden op hun betekenis en gebruik met behulp van een woordenboek o.i.d.
- We onderzoeken de eventuele historische, archeologische en geografische bijzonderheden zodat we het gebeuren in een juiste context kunnen plaatsen.
Deze stappen vormen samen de exegetische procedure die gevolgd moet worden om tot een goed verstaan te komen.
2.3 De homiletische exegese
De homiletische exegese onderscheidt zich van de voorgaande reguliere exegese omdat het niet alleen de tekst als onderwerp heeft, maar vanuit de tekst de gemeente tot haar onderwerp heeft. Want hoewel er nu veel ontdekt is en veel waardevol materiaal is gevonden, is er nog geen preek. De ingrediënten zijn er dan wel, maar het is nog geen geheel. Er moet een afstand worden overbrugd van de ‘theorie’ naar de ‘meditatie’ of ‘voordracht’. Waar tot nu toe de tekst onderwerp was van ons onderzoek, dienen wij nu onderwerp van de tekst te worden. Waar wij met de tekst aan het werk waren, dient de tekst nu met ons aan het werk te gaan. Waren wij nog daders, nu dienen wij hoorders te worden. De meditatie is nodig om te komen tot luisteren naar en het horen van de stem van de levende God in de tekst. We kunnen nooit met overtuiging spreken wanneer wij niet eerst zelf aangesproken worden door de tekst. Wij kunnen nog zo gloedvol spreken, maar pas als wij zelf verwarmd zijn door de tekst kunnen we warmte verspreiden. Dan ontstijgt het het niveau van een stichtelijk woord en wordt het een levende bediening.
Wat nu de concrete boodschap van de tekst voor de gemeente is krijgt gestalte in de meditatie. Dan gaan we over naar de applicatie van de tekst op de gemeente. Maar voordat dit kan plaatsvinden dient er eerst tijd genomen te worden om te komen tot de juiste verhouding tekst-prediker. Wij zijn zelf onderdeel van de cultuur en onderworpen aan de tijdgeest. Wanneer wij zelf de tekst doorleven is het nodig om steeds de vraag te stellen: wat betekent dit Woord van God voor mijn hoorders? Wij moeten gedurende de persoonlijke meditatie en applicatieve meditatie voortdurend de hoorders voor ogen houden met hun omstandigheden, worstelingen, persoonlijkheden, aanvechtingen, enzovoorts. Juist wanneer de tijd genomen wordt voor deze meditatie zal de tekst ons eigen worden en zullen allerlei invalshoeken en wendingen ons voor de geest komen.
2.4 De analogie van het geloof
Tenslotte dient de boodschap die wij gevonden hebben en de toepassing die wij doordacht hebben te worden getoetst aan de analogie van het geloof n.a.v. Romeinen 12: 7 “Zo laat ons die gaven besteden, hetzij profetie, naar de mate des geloofs; hetzij bediening, in het bedienen; hetzij die leert, in het leren;” De kanttekenaren merken op bij de mate des geloofs: “Gr. analogian; waardoor verstaan wordt óf de mate van kennis die iemand van God gegeven is, gelijk vers 3. Ef. 4:7, óf de gelijkmatigheid en overeenkomst van de hoofdstukken der christelijke leer, klaarlijk uitgedrukt in Gods Woord en in de artikelen des geloofs, die als een regel zijn, naar welken alle uitleggingen der Heilige Schrift moeten gedaan worden.” De preek mag opzichzelf wel eenzijdig zijn, maar dan als een vergrootglas zodat het een deel van de Christelijke leer uitvergroot. Maar de preek moet in haar geheel staan onder de heerschappij van Gods Woord. Het is niet nodig dat in iedere preek de gehele dogmatiek wordt ingepast, want daardoor verliest de tekst haar scherpte, maar het geheel mag niet in tegenspraak zijn met de dogma’s van de Christelijke leer.
“De preek gaat dus door de zeef van de dogmatiek heen en deze dogmatiek snijdt eenzijdige. onrijpe consequenties af, helpt bij het ontdekken van de dwaalleer en van het verkopen van de letter aan de ketter. Veel ongelukken zijn te voorkomen, wanneer wij een dogmatisch opgescherpt geweten hebben.”
3. De structurering van de preek
3.1 De analytisch-syntetische structuur
Een goede en heldere structuur in de preek is van groot belang. We bezien hiervoor eerst de twee uitersten: ‘de homilie’ en de ‘motto-preek’.
De homilie is een woord-voor-woord verklaring van een tekst waarbij incidenteel allerlei praktische opmerkingen worden ingelast. Deze vorm van preken is al eeuwen oud en wordt o.a. bij Calvijn gevonden. De preek krijgt dan het karakter van een Bijbellezing waarbij men parafraserend (in vertelvorm) de tekst(en) langsgaat. Tegen deze manier van preken zijn veel bezwaren. Kort samengevat: de hoorders zien door de bomen het bos niet meer. De belangrijkheid en onbelangrijkheid vervloeien, er worden allerlei toepassingen geboden maar de vormen geen geheel/eenheid. Men wordt wel volgepreekt maar niet verzadigd omdat de uiteenzetting meestal brokkelig is en samenhang mist. Hoorders nemen een grote hoeveelheid informatie, wensen, vermaningen en vertroostingen mee naar huis zonder dat ze een samenhang vormen.
De motto-prediking is het andere uiterste. Men neemt een tekst, geeft het een thema en wil een bepaald doel bereiken. De gehele preek gaat men op thema door terwijl de tekst een kapstok vormt waar het geheel aan wordt opgehangen. De motto-prediking is fundamenteel in strijd met de aard van Gods Woord. Er komt een preek die net zo goed zonder de tekst had kunnen gehouden worden. Dit is geen bediening van het Woord.
Beide methoden zijn af te raden. In de combinatie van beiden ligt de kracht. In de preekvoorbereiding dient de tekst grondig te worden onderzocht, dient te worden geluisterd naar de boodschap van de tekst en kan hieruit een thema worden geformuleerd. Daarna kan de applicatie gemaakt worden van de tekst op de hoorders.
3.2 Het thema
Het thema vormt een structuurelement die ontleend is uit de retorica (welsprekendheid). Het is erg nuttig om een thema (en een verdeling) te gebruiken. Toch wordt er in onze tijd veel kritiek geleverd dop de zogenaamde thematische prediking:
- Ze zou een schema aan de tekst opleggen met als gevaar dat we de tekst laten zeggen wat wij willen of de tekst op de klank af toepassen (biblicisme).
- Ze zou per definitie veel te lang en diepgravend zijn. De moderne mens is ingesteld op vluchtige nieuwsitems en geen thematische en puntsgewijze uitdieping van een tekst.
- Ze zou teveel gefocust zijn op de tekst en te weinig op de hoorders. Niet het thema, maar het punt waar het Woord en de hoorders elkaar treffen qua gedachtenwereld en overtuigingen zou de volle nadruk moeten krijgen.
We wijzen deze bezwaren grondig af. Het formuleren van een thema getuigt van respect voor de Schrift die een heldere en samenhangende boodschap heeft. Daarbij legt het thema geen schema op de tekst, maar komt zij uit de tekst op (na een grondige exegese). Daarbij hebben hoorders juist veel baat bij een thema. Een onlogisch, verward, populair en lukraak op de hoorders inspelend betoog verstrooid de aandacht van de gemeente.
Een thema dient meer te zijn dan één woord, anders wordt het een motto. Een thema dient iets te beweren (of te ontkennen). Het moet kernachtig geformuleerd worden in sobere en krachtige bewoordingen. Het dient daarbij zo geformuleerd te zijn dat het eenvoudig te onthouden is.
3.3 De verdeling
De verdeling waarborgt, meer nog dan het thema, een ordelijk betoog waaraan de gemeente houvast heeft. De hoofdgedachte, die in een thema gevangen is, wordt in de onderverdeling expliciet gemaakt. De volgorde van de punten hoeft niet perse de volgorde van de tekst te zijn. Soms is met het oog op de verstaanbaarheid een andere volgorde wenselijk. Een aantal regels zijn van belang bij het formuleren van goede punten:
- Geen lid/deel van de punten mag identiek zijn aan het thema. Dit voorkomt dat in een punt eigenlijk het hele thema al wordt uitgewerkt en de overige punten er slechts bij hangen.
- De manier van verwoorden in de punten moet identiek zijn. Dus niet: punt 1 is een vraag, punt 2 is een stelling en punt 3 is een vaststelling. Eenheid en eenvoud zijn de kracht van de onderverdeling in punten.
- De punten moeten elkaar niet overlappen. Dan krijgt men automatisch herhalingen in de preek.
- De punten dienen op te komen uit, en aan te sluiten op het thema. Ze dienen geen opzichzelf staande thema’s te worden. Anders ontstaan er feitelijk meerdere preken, namelijk bij ieder punt een uniek thema.
- De punten dienen elkaar te versterken, op elkaar aan te sluiten en een bepaalde opbouw te vormen naar de climax van de preek.
In de loop der geschiedenis zijn er een aantal vormen van puntenverdeling ontwikkeld.
De elementaire verdeling
Dat komt er kort gezegd op neer dat punt 1 de verklaring/uitwerking van het thema vormt en punt 2 de toepassing. Het gaat uit van de gedachte dat de uitleg voor het verstand is en de toepassing op het hart gericht is. Alsof die zaken elkaar niet mogen overlappen en samen door de preek gevlochten mogen worden.
De syntactische verdeling (syntaxis is: alles wat met de opbouw en structuur van zinsdelen en zinnen te maken heeft, ofwel van de zinsbouw)
Bij deze onderverdeling van de tekst krijgt ieder element uit de tekst een punt en daarmee aparte aandacht. Bij korte en kernachtige teksten als: “Ik ben de ware Wijnstok” is dit mogelijk, maar zeker bij complexere teksten is het aan te bevelen om in de punten iets meer te zeggen dan alleen een herhaling van het zins/tekstdeel.
De topische verdeling
De topische verdeling komt uit de retorica en betreft het benaderen van de tekst vanuit verschillende gezichtspunten. Ofwel, de onderverdeling in punten kan dan bestaan uit verschillende vragen aan de tekst. Samenvattend betekent dat:
Quis (Wie), quid (Wat), ubi (Waar), quando (Wanneer), cur (Waarom), cui (Aan wie) en quomodo (op welke manier)
Dit is een dermate standaard onderverdeling in punten dat het feitelijk op elke tekst past. Het wordt daarmee direct nietszeggend en weinig verhelderend.
Uiteindelijk kan gesteld worden dat het vinden van een juiste puntenverdeling niet zozeer een zaak is van een techniek, maar veel meer een vrucht van meditatie. Elke tekst brengt zijn eigen onderverdeling mee die na zorgvuldige exegese kan worden geformuleerd.
3.4 De schets
Na alle voorwerk is het aan te raden om een goede schets te maken. Het vormt de bouwtekening van de preek waarin we de stof ordenen en een plaats geven. Vooral de logische voortgang en ordening van de delen zijn van groot belang. De uiteindelijke preek schrijven zonder schets is als bouwen zonder bouwplan.
3.5 De inleiding
Het is aan te raden om de inleiding pas te maken na het gereedkomen van de schets. De inleiding dient niet als een ‘captatio benevolentiae’ (een zin om het publiek gunstig te stemmen). Niet de gaven van de spreker, en niet geen slimmigheidjes moeten de aandacht opwekken, maar de tekst als zodanig.
De inleiding is nuttig en nodig omdat de hoorders (in tegenstelling tot de spreker) niet de hele week bezig zijn geweest met de tekst. Zij komen uit een werkweek, huiselijke moeiten of blijdschap, enzovoorts. Zij horen in de kerk voor het eerst de tekst lezen. De inleiding wil een aanhechting vormen zodat de aandacht en concentratie van de hoorders wordt gericht op de tekst. Het kan hierbij nodig zijn om, zeker bij bijzondere omstandigheden, een verantwoording te geven van de tekstkeuze.
De inleiding moet niet te zwaar zijn omdat zij gericht is op de hoorders die nog niet allemaal geheel geconcentreerd zijn. De inleiding moet bestaan uit korte zinnen, een sobere woordkeus en langzaam worden uitgesproken. Dit zorgt er voor dat de climax bewaart blijft voor het einde van de preek. Wie zijn mooiste gedachten al in de inleiding prijsgeeft bederft zijn preek omdat de rest van de preek dan nog slechts een met andere woorden herhalen betreft van de kernboodschap. De inleiding heeft als doel om de hoorders voor het thema te plaatsen, de gedachten te vangen en nieuwsgierigheid/betrokkenheid op te wekken.
De inleiding dient gevarieerd te zijn. Men kan aanhaken op de psalm die gezongen is, men kan een gedachte uitwerken die aan het thema verwant is, men kan tijdsomstandigheden belichten die het thema relevant maken of aanknopen bij de/een vorige preek. In de Lutherse kerk kwam het nogal eens voor dat men voor de lezing van de tekst een kort preekje hield over een andere (verwante) tekst die dan de tekst diende in te leiden. Dit is een ongeoorloofde figuur. De preek begint met de lezing van de tekst en is gebonden aan de letter van de tekst.
3.6 Het slot
De laatste tonen van een preek blijven het langst bewaard en daarom is een goed slot de moeite waard. Zelf in de oude retorica, waar het spreken zonder papier de regel was, achtte men het noodzakelijk om het slot op papier voor zich te hebben. In het slot vind de climax plaats. Daar moeten alle facetten uit de preek tot hun recht komen. De volgende zaken zijn van belang:
Het slot moet een recapitulatie zijn van de tekstinhoud
In het slot moet nog eenmaal de boodschap kernachtig worden geformuleerd.
Het slot moet een aandrang vormen op de hoorders
De lessen, vermaningen, vertroostingen en aansporingen uit de gehele preek dienen in het slot op een bovenmate bezielde manier te worden voorgesteld.
Het slot mag geen nieuwe gedachten inbrengen
Juist omdat het slot een climax is mag het geen nieuwe gedachten meer voortbrengen. De zaken die bezonken, toegelicht en toegepast zijn in de preek dienen te worden gebruikt in de climax van het slot. Nieuwe gedachten zouden dit proces verstoren.
Het slot moet passen bij de tekstinhoud
Het slot moet niet steevast bestaan uit vermanende woorden aan alle soorten hoorders. Niet ieder slot moet hetzelfde zeggen want niet iedere tekst is dezelfde. Een eschatologische tekst vraagt een ander slot dan een tekst die een belofte in zich heeft, enzovoorts.
Een slot moet kort zijn
Wanneer de hoorders de slotfase opmerken is er het gevaar dat zij al innerlijk afhaken en met de gedachten al weer buiten zijn. Daarom dient de slotfase zo kort te zijn dat ze de spanning van de preek nog kan gebruiken. De prediker dient te stoppen voor de gemeente stopt…
In de regels is het sterk als in het slot wordt teruggegrepen op de inleiding. De vragen die de inleiding opriepen, die in de preek werden behandeld kunnen in het slot worden beantwoord bijvoorbeeld.
4. De afwerking
4.1 Het schrijven
Tegen het uitschrijven van de preek zijn in de geschiedenis genoeg argumenten ten berde gebracht. In de klassieke retorica was het uit den boze. Hooguit mocht de inleiding en het slot op papier staan. Het geschreven woord vormt al snel een papieren muur tussen de spreker en de hoorders. Het verschil tussen schrijftaal en spreektaal is groot, en dat komt pas echt openbaar als een geschreven preek wordt uitgesproken.
Toch is schrijven goed, en wel om de volgende redenen:
- Schrijven noodzaakt tot precisie en heldere formuleringen. In de sfeer van meditatie, applicatie en schets blijft het geheel toch vaag. Schrijven vereist concretisering en verwoording.
- Schrijven geeft controle op de al dan niet logische gedachtengang
- Schrijven stimuleert het denken. Zoals Calvijn en Augustinus stelden: leerden zij door te schrijven
- Schrijven is zorgvuldiger dan spreken, en daardoor voorkomt het slordige zinnen en herhalingen
- Schrijven maakt niet alleen inzichtelijk, het maakt ook correctie mogelijk
Bij de improvisatie daarentegen zien we vaak de volgende zaken:
- Bij improvisatie is het begin vaak langdradig en weinig puntig terwijl het in de praktijk veelal lastig blijkt een goed slot te vinden. Men vervalt dan in allerlei herhalingen en pogingen om af te sluiten. Slechts de ‘allerbesten’ zijn in staat om uit het hoofd te preken.
- Een geschreven preek geeft rust. Men is door de hele preek heengekropen wat betreft de verwoording. Juist zij die makkelijk praten hebben baat bij schrijven, omdat zij anders in de valkuil vallen dat ze veel te veel zeggen en afwijken van het thema.
“Maar als een verbi divini minister in zijn spraakwater onderduikt, verdrinkt hij in de veelheid van zijn woorden. Het is intussen niet zo onbegrijpelijk, dat het zover komt. Een week is zo om en we hebben veel te doen. Waarom zullen we niet op zaterdagavond een tekst zoeken en enkele gedachten, die ons invallen, noteren? Vraag echter niet, hoe die invallen op zondagmorgen, als we op de preekstoel staan, uitvallen. Ons praatvermogen als basis van onze prediking betekent het einde van ons ministerschap. We zijn geen dienaren meer. We zijn voor onszelf begonnen en hebben
de zaak in eigen handen genomen” (J.J. Huskes)
- Wie tijdens het schrijven van de preek de gemeente voor zich ziet, en zo als prekende schrijft zal de valkuilen van de geschreven preek omzeilen.
4.2 Het taalgebruik
De taal vormt na alle exegese, meditatie en structurering het instrument van de prediking. De woordkeuze is dienstbaar aan de boodschap, maar een verkeerde woordkeuze kan de boodschap danig in de weg staan. Preken is geen inzetten van redenaarsfoefjes maar spreken overeenkomstig 1 Kor. 1 en 2:
1 Kor. 1: 10: “Maar ik bid u, broeders, door den Naam van onzen Heere Jezus Christus, dat gij allen hetzelfde spreekt” (kantt.: Dat is, enerlei wijze van spreken gebruikt van hetzelfde geloof, of van de gronden deszelven geloofs; omdat namelijk uit de verscheidenheid van spreken dikmaals komt verscheidenheid van gevoelen, of ten minste ijdele twisting.)
1 Kor. 1: 17a “Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het Evangelie te verkondigen; niet met wijsheid van woorden” (Kantt.: In de navolgende woorden ontdekt de apostel den oorsprong, waaruit deze verdeeldheden onder de Korinthiërs waren gesproten; namelijk daaruit, dat enige leraars de oprechtheid en eenvoudigheid van het Evangelie van Christus zochten op te pronken met menselijke welsprekendheid, en te vermengen met menselijke wijsheid of filosofie, waardoor de oren van sommige toehoorders kittelig werden en andere oprechte leraars verachtten of voorbijgingen; welk doen de apostel met zijn voorbeeld en andere redenen wederlegt.”
1 Kor. 1: 17b “opdat het kruis van Christus niet verijdeld worde.” (Kantt.: Dat is, van zijn lof en kracht beroofd worde, hetwelk geschiedt als men dezelve aan de menselijke wijsheid of welsprekendheid toeschrijft.”
1 Kor. 1: 25 “Want het dwaze Gods is wijzer dan de mensen, en het zwakke Gods is sterker dan de mensen.” (Kantt. Dat is, hetgeen zij voor zwak en van geen kracht houden om de mensen tot de zaligheid te brengen, is sterker of krachtiger dan zij met al hun vermetele welsprekendheid en aanzienlijkheid.”
1 Kor. 2: 1 “En ik, broeders, als ik tot u ben gekomen, ben niet gekomen met uitnemendheid van woorden of van wijsheid, u verkondigende de getuigenis Gods.” (Kantt. dat is, een opgepronkte manier van spreken, door welke ik zocht boven anderen wijs te schijnen of uit te munten, of u te overreden.”
1 Kor. 2: 4-5 “En mijn rede en mijn prediking was niet in beweeglijke woorden der menselijke wijsheid, maar in betoning des geestes en der kracht; Opdat uw geloof niet zou zijn in wijsheid der mensen, maar in de kracht Gods.” (Kantt.: Dat is, zijn oorzaak of fundament niet zou hebben in redenen of woorden die de menselijke wijsheid bedenkt. Maar in de Goddelijkheid der leer, door de kracht des Geestes Gods aan onze harten betuigd.”
1 Kor. 2: 12-13 “Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld (kantt.: Dat is, die wereldse dingen leert, en in wereldse dingen zijn vermaak heeft of geluk stelt.), maar den Geest Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons van God geschonken zijn; Dewelke wij ook spreken, niet met woorden die de menselijke wijsheid leert, maar met woorden die de Heilige Geest leert (kantt.: Namelijk in Zijn Goddelijke ingevingen en Schriften, niet opgepronkt met menselijke welsprekendheid, maar krachtig in hun geestelijke eenvoudigheid.), geestelijke dingen met geestelijke samenvoegende (kantt. Vergelijkende en tezamen oordelende; dat is, gelijk de leer geestelijk is, zo stellen wij die ook voor, niet met wereldse, maar met geestelijke woorden.”
Toch wil dit niet zeggen dat de wetmatigheden, zoals zij door de klassieke retorica zijn geobserveerd voor de deuren van de kerk halt houden. De retorica dient niet te worden gebruikt als foefje, maar haar kennis mag wel worden gebruikt om de zaken die de boodschap verhinderen op te sporen.
Maar ook tal van hermeneutische vragen doen zich hier voor. Mag in deze moderne tijd nog gesproken worden van een hemel boven ons? En een nederdalen van Christus naar deze aarde? Mogen de woorden uit ‘de leefwereld van de Bijbelschrijvers’, die volgens de moderne inzichten ronduit achterhaald is, nog gebezigd worden? Sommigen stellen dat de prediker een transformatiehuisje vormt tussen de Bijbeltaal en de hedendaagse werkelijkheidsbeleving. Preken wordt dan vertolken/vertalen van Bijbelse beelden naar voorstellingen die passen in de visie en leefwereld van de moderne mens. De vraag is of dit de bedoeling is. Moeten wij de Bijbel aanpassen aan onze leefwereld en ons taalgebruik of moeten wij ons voegen naar de Schrift?
Aan de andere kant is er de zogenaamde ‘tale Kanaäns’. Het betreft een 17e eeuwse manier van spreken die door het meerderdeel van de hoorders niet meer (geheel) wordt verstaan. De gedachte is dat de Bijbel wordt geëerd als een stukje van eeuwenlang vertaalgeschiedenis wordt verabsoluteerd tot de Bijbeltaal. Het gevaar is dat de eigenheid van de verschillende Bijbelschrijvers, die God juist heeft gegeven, zodat er een groot verschil is tussen Paulus en Amos bijvoorbeeld, niet meer kan worden opgemerkt. De Bijbel is juist bijzonder rijk is vormen en typen van spreken. Denk aan de gelijkenissen, beeldspraak maar ook ironie. De Bijbel is juist geschreven in de taal van het volk (Koine Grieks) en niet in de sacrale taal van de wetenschap en filosofie van die dagen. Wij moeten met onze manier van spreken deze neerbuigende goedheid van God niet verbreken. Desondanks kunnen we niet losraken van Bijbelse kernwoorden als zonde, gerechtigheid en verzoening. Dan verliest de Schrift in onze poging tot verstaanbaarheid haar kernboodschap.
Wij dienen te beseffen dat Christus wel tot de Joden kwam in hun cultuur van die dagen, maar Zich daarin niet opgesloten heeft. Hij is de Zaligmaker van de gehele wereld en is daarin verheven boven cultuur en gebruik. We moeten echter waken voor al te populair taalgebruik.
Daarnaast is het zaak om te waken voor clichés en de gewenning. Gewenning dood en is de vijand van de verkondiging. We kunnen beter zaakrijke aanduidingen gebruiken dan een veelheid aan woorden te berde brengen. Wie met woorden morst irriteert de goede luisteraar en stompt de minder goede af.
4.3 De memoria
Wie na het exegetiseren, mediteren, schetsen en schrijven van de preek de preektstoel opgaat houdt een leespreek. Daarom is er nog een stap nodig: de memoria, ofwel het zich eigen maken van de geschreven tekst van de preek. De bedoeling is niet het in het geheugen stampen van de geschreven tekst. Dan wordt preken het afspelen van een geluidsband.
De memoria betreft het zich innerlijk eigen maken van de geschreven tekst. Het zich innerlijk identificeren met de boodschap. De preek moet dermate ons persoonlijk en geestelijk eigendom worden dat we hem ook kunnen houden als we onze uitgeschreven preek vergeten. Dit geeft de ruimte om tijdens de preek ook uit te weiden of nadrukken toe te voegen zonder de lijn kwijt te raken.
Memoreren kan door het meermaals lezen van de preektekst. Het is aan te bevelen om hoofdmomenten en onderdelen met nadruk te markeren.
We hoeven ons niet te schamen om de preektekst op papier mee te nemen op de kansel. Maar we moeten er voor waken om het geen verhindering te doen zijn voor de vrije verkondiging en de drijving van de Geest.
5. De voordracht
Alle zorgvuldige voorbereidingen ten spijt, een slechte voordracht kan alles bederven. Het kan zelfs de loop van het evangelie in de weg staan.
- We dienen te waken voor monotonie
- We dienen goed te articuleren
- Spreeksnelheid en stemgeluid (volume) dienen dynamisch te zijn overeenkomstig de fase in de preek
- Onze gesticulatie (gebarentaal) dient overeenkomstig de inhoud te zijn
Vier zaken vragen de aandacht:
Spreektechnisch
Een goede ademhaling is van cruciaal belang. De prediker dient zich hiervoor bepaalde vaardigheden eigen te maken (al dan niet met behulp van spraaklessen). Het voorkomt ademnood, ongewenste pauzes of een naar stemgeluid. Ook het vormen van letters qua articulatie vraagt de aandacht. Niet het luid spreken, of met een hoge stem, maar het goed articuleren zorgt voor goede verstaanbaarheid (ook bij slechthorenden). We moeten ook niet te snel spreken, maar wie te langzaam spreekt doet de aandacht verslappen.
Rust
Wie rustig wil spreken moet ook rustig zijn. Er mag wel enige spanning zijn, dit werkt vaak stimulerend en bezielend, maar zenuwachtigheid die voortkomt uit angst voor de preekstoel is verkeerd. De preekstoel moet de plaats zijn waar we naar verlangen, niet waar we voor vrezen. Er is tegen kanselvrees maar 1 medicijn: zich geroepen en gezonden weten.
Foutjes
Preken is iets anders dan schrijven. Bij schrijven kan bij een foutje worden gerepareerd, dat kan bij spreken niet. Ga bij een verkeerde zin, of een niet helemaal kloppend voorbeeld gewoon door.
Manier
Preken dient authentiek te gebeuren. Ieder heeft zijn eigen manier van spreken, dan is niet verkeerd maar juist ‘charmant’. Juist sentimenteel en theatraal doen op de preekstoel werkt afstotend. Men dient wel met overtuiging te spreken. Slechts vuur kan vuur doen ontsteken. We dienen liefde uit te stralen tot onze boodschap en tot de hoorders. De modulatie van de stem is afhankelijk van de tekst en de hoorders. Dit is een natuurlijk proces en kan alleen authentiek overtuigend zijn. We moeten spreken met zelfbeheersing en geen onnodige emoties oproepen bij onszelf of de hoorders. Het geloof bestaat uit kennis en vertrouwen, niet in een kortdurend opgewekte golf van emotie.
Gesticulatie (gebarentaal)
Gebaren komen natuurlijk voort uit een gezond temperament. Hoe overtuigender men is (en spreekt) hoe expressiever de houding en gebaren zullen zijn. Hierin is alle gemaaktheid afschuw verwekkend.
6. Werkmethode bij de voorbereiding van prediking over Oudtestamentische verhalende stof
We onderscheiden vier stadia in de voorbereiding op een Oudtestamentische verhalende stof:
- Analyse
- Synthese
- Bediening
- Toetsing
6.1 Analyse
De eerste vraag is: wat is positie van het verhaal in de context. De exegeet dient rond te zien, en wel: achterwaarts, zijwaarts en voorwaarts
Achterwaarts
De zoektocht naar de historische achtergrond van de vertelling in de context van de Bijbel. Wie over een koning van Juda spreekt kan bijvoorbeeld niet negeren hoe het volk Israël aan van een Theocratie (onder de regering van Richters) een door koningen geleid volk geworden is.
Zijwaarts
Het verhaal dient geplaatst te worden in de context van de op dat moment geldende culturele normen en waarden en heersende denkbeelden. Wie preekt over de afgoderij van het verbondsvolk dient bijvoorbeeld de grote zuigkracht van de beeldendienst van de omliggende volkeren in ogenschouw te nemen.
Voorwaarts
De vraag dient gesteld te worden: wat wil de Heere hier bereiken? Wat doen de mensen hier ten overstaan van God? Bijvoorbeeld, als er gehandeld wordt over Jozef en zijn dromen, dan dient er ook voorwaarts geblikt te worden hoe God van de verwerping van Jozef hem tot een Zafnath Paäneah gemaakt heeft.
6.2 Synthese
Na deze eerste verkenningen rondom de tekst komt nu de synthese aan de orde. De volgende vragen dienen gesteld te worden:
Wat maakt het verhaal duidelijk aangaande God?
Bijvoorbeeld bij de behandeling van de roeping van Abraham. Wat leren wij hier over God? Wat over Zijn voorzienigheid? Wat over Zijn vrijmacht en soevereiniteit? Enzovoorts.
Wat maakt het verhaal duidelijk aangaande de mens?
Is Abraham gehoorzaam? Is hij getrouw? Is hij de roeping waardig? Hoe blinkt zijn geloof en hoe zijn zwakte? Enzovoorts
Na deze vragen kan de tekst worden ‘fijngesteld’ door te verwoorden wat er in de tekst ‘reeds’ gebeurt is, wat er in de tekst ‘nog niet’ gebeurt is, wat er in de tekst ‘niet meer’ aan de hand is en wat er in de tekst ‘nog steeds’ aan de orde is. Met betrekking tot de roeping van Abraham kan dat verwoord worden als volgt:
Abraham is reeds geroepen, hij is nog niet in het beloofde land aangekomen, hij is niet meer bij zijn familie en de daar heersende afgoderij, maar hij is nog wel een gelovige met zwakheden die openbaar komen in zijn handel en wandel.
6.3 Bediening
Tijdens de bediening/meditatie vragen wij ons af wat de tekst te zeggen heeft voor de hoorders in het hier en nu. De overbrugging van de historische context naar de huidige context komt nu ter sprake. De volgende zaken vragen dan aandacht:
De synthese tussen toen en nu
Wat is er vergelijkbaar/onveranderd gebleven tussen toen en nu? De roeping van Abraham is gedaan door de onveranderlijke God die nog altijd mensen roept om alles te verlaten en Hem te volgen. Dat vormt een continuüm met de context van de tekst. Ook wat betreft de mens met zijn zwaktes, worstelingen en vragen is er een continuüm die vele eeuwen overbrugt.
De distantie tussen toen en nu
Nu moet er ook oog zijn voor de grote verschillen tussen toen en nu. Deze verschillen dienen geconcretiseerd te worden. Het is nogal een verschil in context wanneer wij zien dat Abraham werkelijk en wezenlijk gevaar liep zijn leven te verliezen zodat de koning van Egypte zijn vrouw kon nemen.
De universele aspecten van het verhaal
In elk verhaal zijn aspecten die universeel zijn met toen en nu. Juist deze zaken vormen herkenningspunten voor de hoorders van nu. De grote liefde van Jakob voor zijn Benjamin is een universeel aspect wat los van de context door iedereen begrepen kan worden. Deze aspecten zorgen er voor dat een verhaal wat met de nodige distantie moet worden bezien, toch in deze universele elementen herkenbaar kan zijn in onze tijd.
6.4 Toetsing
Wie deze stappen doorlopen heeft krijgt een werkbaar exegetisch kader. Nu dient het geheel nog getoetst te worden op de onderlinge verhoudingen. De testvraag kan gesteld worden: “weerspreken deze elementen elkaar niet? Steunen zij elkaar en vormen zij een harmonisch geheel?”
7. Retorica – Klassiek en modern
7.1 Het belang van het onderwerp
In dit onderdeel gaat het over de vorm van de prediking. We kunnen eenvoudigweg niet zeggen: de preek is als een brief in een enveloppe, als de brief er maar komt dan doet het er niet toe hoe de enveloppe er uit ziet. De homiletische vormvragen gaan juist over de vraag: hoe zorg ik er voor dat de enveloppe met de brief aankomt. En is de brief wel leesbaar voor de geadresseerde?
De retorica dient, zoals al eerder aangehaald, haar plaats te kennen. Ze is onderworpen en dienstbaar aan het evangelie. Zij is de kracht ervan niet, dat is het Woord door de Heilige Geest toegepast zelf, maar ze kan er wel toe bijdragen dat het woord de hoorders bereikt opdat zij haar kracht doe.
7.2 De structuur van de klassieke retorica
De inventio
De inventio is de fase van het bijeenzoeken van stof die voor het onderwerp van betekenis is. Kort samenvattend kan gesteld worden dat de inventio-fase zich kenmerkt door de volgende vragen
- Wie
- Wat
- Waar
- Hoe
- Waarom
- Wanneer
- Onder welke omstandigheden
De Dispositio
De bijeengebrachte stof uit de inventio fase dient te worden geordend qua manier en volgorde van voordracht. Dit wordt gedaan volgens de volgende stappen:
- Het exordium: Dit vormt de ‘captatio benevolentiae’ (de inleiding om het publiek gunstig te stemmen en de aandacht te kanaliseren)
- De narratio: Een korte uiteenzetting van het onderwerp
- De confirmatio of argumentatio: dit is de fase waarin de bewering (vaak gesteld in de inleiding) hard te maken. Er moet solide bewijsvoering worden geleverd.
- De confutatio of refutatio: Dit betreft de weerlegging van bezwaren of tegenargumenten waarvan men het bestaan vermoedt bij de hoorders: Maar, zult u zeggen…
- De conclusio of peroratio: De herhaling van de bewering en het beïnvloeden van de gevoelens van de hoorders
De elocutio
De elocutio is de manier van onder woorden brengen van de stof die in de inventio fase is gevonden en in de dispositio fase is geordend. Het betreft hier de aankleding van het betoog. Hier komen de volgende zaken aan de orde:
- Amplificatie (het van meerdere zijden belichten van een persoon/object
- Het ritme
- Het gebruik van tropen (een indirecte manier van tot uiting brengen van een gedachte)
- Het gebruik van chiasmen (een omkering van zaken om iets plechtig te benadrukken: ‘men leeft niet om te eten’ maar ‘men eet om te leven’
- Het gebruik van antithesen (het creëren van een context waarin door de antithese (de tegenstelling) de these (de stelling) beter tot zijn recht komt)
De memoria en de pronunciatio
De memoria is (zoals al eerder beschreven) de fase waarin de tekst van de rede in het hoofd wordt gezet. De pronunciatio betreft het aanbrengen van allerlei aanwijzingen die de goede voordracht moeten bevorderen
De retorica is te vaak in de geschiedenis gebruikt als een middel om mensen te bewegen tot ‘geloof’. Dat is in grote tegenspraak met de Bijbelse gegevens dat het Woord tot ons komt doormiddel van de dwaasheid der prediking. En dat de Heilige Geest de eenvoudige prediking wil gebruiken. Toch kan deze structuur van de retorica wel helpen om orde aan te brengen in de voorbereiding op, en het houden van de preek.
Recente reacties