Tweede boek – Hoofdstuk 2C – Dat de mens nu beroofd is van wilsvrijheid en aan jammerlijke dienstbaarheid onderworpen.
Hoofdstuk 2, art. 15
Omdat wij belijden dat alle verstand en waarheid overblijfselen zijn van Gods goede schepping én gaven van Gods Geest zijn verwachten wij de wijsheid niet. Als we dat doen dan verachten we de Gever Zelf. De overblijfselen van de oorspronkelijke gaven zijn zo indrukwekkend dat ze ons kunnen opwekken tot verwondering: hoe heerlijk moet onze oorsprong geweest zijn.
Hoofdstuk 2, art. 16
De Geest van God woont alleen in de Zijnen als hun Heiligmaker en Kinderleider. De Geest werkt echter in alle mensen, ook de goddelozen, als het gaat om de begiftiging met gaven der wijsheid. Hoe groot deze wijsheid ook is, zonder dat onze wijsheid ons tot God in Christus leidt is het ijdelheid der ijdelheden. Augustinus stelt: de overgebleven gaven zijn wel goed, omdat ze van de goede God afkomstig zijn, maar in de handen van de verdorven mensen worden zij bevlekt en onnut.
Hoofdstuk 2, art. 17
Aangezien de overgebleven gaven ons louter uit genade gelaten en gegeven worden mag niemand daarin beroemen als had hij iets van zichzelf daarin.
Hoofdstuk 2, art. 18
Nu staan we stil bij de vraag wat de menselijke rede nog vermag als het gaat om geestelijke zaken. Het geestelijk inzicht is te splitsen in een drietal zaken:
- De kennis van God
- De kennis van God in Zijn Vaderlijke gunst jegens ons
- De inrichting van ons leven overeenkomstig Gods wet
In de eerste twee zaken is de mens na de zondeval blinder dan een mol geworden. De weldadigheid en genade jegens ons heeft nog nooit enig natuurlijk mens geproefd. De rede van de mens richt zich nooit uit zichzelf op het verkrijgen van het begrip wie God is.
Hoofdstuk 2, art. 19
Het verstand wordt wel bestraald met het Licht der wereld, zoals God tot ons komt met Zijn Woord. Maar het verstand van een mens is zo verduisterd dat het met deze bestraling niets kan. Wie Christus leert omhelzen vermag dit enkel en alleen door de nieuwe geboorte (Joh, 1: 13). Als Petrus belijden mag dat Christus de Zone Gods is dan zegt de Zaligmaker veelbetekenend: Vlees en bloed hebben u dat niet geopenbaard maar Mijn Vader die in de hemelen is (Mattheus 16: 17).
Hoofdstuk 2, art. 20
De natuurlijke mens verstaat niet de dingen die des Geestes Gods zijn. Het menselijk verstand is niet het middel om op te klimmen tot de kennis Gods, het is juist de verhindering om daartoe te komen omdat het verduisterd is. Alleen die door God de Vader getrokken worden komen tot de Zoon. Alle anderen is het evangelie een ergernis en/of dwaasheid.
Hoofdstuk 2, art. 21
Wie niet belijdt dat hij voor al het inzicht in geestelijke zaken afhankelijk is van God, die is zo blind dat hij zijn eigen blindheid niet kent.
Recente reacties