Eerste boek – Hoofdstuk 9 –Dat de dweepzieken, die met achterstelling der Schrift, zich wenden tot openbaring, alle beginselen der vroomheid omverwerpen.

Hoofdstuk 9, art. 1

Er zijn mensen die de Schrift opzij leggen en de bijzondere openbaringen hoger stellen. Zij zijn niet zozeer dwalend, alswel door razernij aangedreven (aldus Calvijn). Het zijn die mensen die niet wensen te leunen op het blote Woord maar bijzondere werkingen en ervaringen van de Heilige Geest noodzakelijk achten. Paulus vermaant Timoteüs dat hij moet aanhouden in het lezen (1 Tim. 4: 13). Wij moeten niet staan naar wonderlijke en nieuwe dingen maar naar de verzegeling van het Woord in onze harten.

Hoofdstuk 9, art. 2

Wij moeten ijverig bezig zijn met het Woord van God. Aangezien de duivel zich ook als een engel des lichts kan presenteren moeten wij alle geestelijke ervaringen toetsen aan het onfeilbaar Woord van God. De Auteur van de Heilige Schrift (de Heilige Geest) verbindt Zich in Zijn openbaringen altijd aan Zijn Eigen Woord.

Hoofdstuk 9, art. 3

De Heere heeft belooft dat hij Zijn wet (woorden) zou ingriffen in onze harten. De Schrift moet in haar verband gelezen worden omdat de openbaring van Gods wet, zonder de openbaring van het evangelie daarbijgenomen, haar lezers doodt. Christus is dan ook gekomen om ons het Woord te openen opdat wij daarin, bij het licht van de Heilige Geest, Hem zouden kennen. Het is nodig dat God Zich aan ons openbaart door het Woord en het Woord voor ons krachtig maakt door de toepassing van de Heilige Geest.