Eerste boek – Hoofdstuk 5 (A) – Dat de kennis Gods schittert in de bouw der wereld en in haar voortdurende besturing.

Hoofdstuk 5, art 1.

Omdat de kern van een godzalig leven ligt in de kennis van God heeft het de Heere behaagt om niet alleen ín de mens enig besef van godsdienst te leggen, maar Hij heeft ook in de schepping een heerlijke prediking gelegd die elke dag weer dwingt tot een aanschouwen van Hem. Volgens Paulus vormen de heerlijke dingen die gezien worden in de schepping een toneel wat ons de onzienlijke dingen als in een spiegel doet aanschouwen (Hebr. 11:3). De psalmist spreekt van hemelen die Gods eer vertellen, als hadden zij een mond (Psalm 19: 1). Paulus stelt tenslotte dat eeuwige kracht en Goddelijkheid van de Schepper genoegzaam gekend kan worden uit wat zichtbaar is (Romeinen 1).

Hoofdstuk 5, art 2.

De wijsheid van God komt zo nadrukkelijk openbaar in de schepping dat er niemand op aarde is die daardoor niet in verwondering gebracht wordt. Wetenschappen als de sterrenkunde, geneeskunde enzovoorts zijn terreinen waarin men, al dieper gravend, Gods wijsheid ontmoet. Toch is ook voor de meer eenvoudige mensen genoeg te vinden in de alledaagse dingen om overtuigd te raken van Gods wijsheid.

Hoofdstuk 5, art 3.

De mens wordt met recht een ‘micro-kosmos’ genoemd. Een wereldje in het klein waarin al Gods macht, goedheid en wijsheid openbaar komt. Ieder mens kan zoveel ter verwondering ontmoeten in zijn eigen lichaam en leven, dat hij daarin al genoeg heeft om tot de erkentenis te komen dat er een heerlijke Schepper moet zijn.

Hoofdstuk 5, art 4.

De ondankbaarheid van de mens die God zijn Schepper na zoveel bewijzen nog altijd wil verwerpen is schokkend te noemen. Hij is zelf een kunstwerk, maar weigert zijn Kunstenaar en Bouwmeester te erkennen. Hij wordt overvloedig overgoten met gaven, maar weigert zijn milde Gever te erkennen. Hoe meer hij inzicht krijgt in zijn rijke gaven, hoe meer hij in hoogmoed zich van God afwendt.

Hoofdstuk 5, art 5.

Het is ronduit onredelijk om met de gaven de Gever te bestrijden. Laten we eens tot onszelf inkeren: gesteld dat er rechtvaardigheid in de mens gevonden wordt en wij onderscheid kunnen maken tussen goed en kwaad, zal er dan geen Rechter in de hemel zijn die onze Schepper is? Er zijn talloze bewijzen dat we uit de hand van een grote Schepper voortkomen maar waar het schepsel uiteindelijk echt niet meer kan ontkennen dat hij een Schepper moet hebben, waar hij echt niet meer kan ontkennen dat al het bewegende eens door in grote Beweger in beweging is gebracht, daar neemt de gevallen mens de toevlucht tot theorieën waarin allerlei vormen van godheden en krachten een plaats hebben, om daarmee het bestaan van de enige ware God te kunnen ontkennen.