Eerste boek – Hoofdstuk 15 – Hoedanig de mens geschapen is; waarin gesproken wordt over de vermogens der ziel, het beeld Gods, de vrije wil en de oorspronkelijke staat der rechtheid onzer natuur
Hoofdstuk 15, art. 5
De Manicheeërs wilden de tekst uit Genesis 2: 7 (“En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.”) toepassen alsof de geest die in de mens geblazen werd zou inhouden dat de ziel een deel van God Zelf zou zijn. Dit zou betekenen dat de mens een deel van de Godheid in zich zou omdragen en dat deze zou zijn blootgesteld aan de verdorvenheid van de mens. Dit is echter een dwaling. De mens is geen God. Hij heeft ook niet een goddelijk deeltje in zich. De mens is wel gesierd met goddelijke gaven maar dat maakt hem geen deelgenoot van de Godheid.
Hoofdstuk 15, art. 6
Sommigen menen dat er in een mens twee zielen zijn. Een zogenaamd goede ziel en een kwade ziel en die zouden dan met elkaar in strijd zijn. Ook dit is een dwaling. Er is in de mens wel een strijd tussen zijn lusten en een gevoel van waarheid en rechtvaardigheid. Deze strijden inderdaad tegen elkaar. Dit is echter een gevolg van de zondeval dat de mens tegen zichzelf verdeeld is en is in geen geval een bewijs voor het bestaan van twee zielen.
Hoofdstuk 15, art. 7
We moeten onderscheid maken in de mens tussen het verstand en de wil. Het verstand dient om onderscheid te maken tussen goed en kwaad. De wil echter maakt de keuze om het oordeel van het verstand te volgen of daar van af te wijken.
Hoofdstuk 15, art. 8
In de staat der rechtheid was de wil volkomen in overeenstemming met het verstand. Het verstand van de mens was goed en bestuurde de vrije wil tot het doen van het goede. Zo kon de mens, als hij wilde, de eeuwige heerlijkheid verkrijgen door te gehoorzamen aan het gebod Gods. Het is onjuist om de verborgen wil van God hier te gebruiken om afbreuk te doen aan de vrije wil van de mens. Hij was vrij om te doen wat hij wilde.
Het is noodzakelijk om vast te stellen dat het verstand door de val verduisterd is en dat de wil onvrij en verkeerd geworden is. Het bederf wat gekomen is door de zondeval in het eerste mensenpaar, is door de erfsmet tot al hun nakomelingen doorgegaan. “Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood, en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben” (Rom. 5: 12).
Adam en Eva ontvingen wel de mogelijkheid om volkomen te gehoorzamen maar hun wil was daar niet naar (zij wilden als God zijn en wilden niet tevreden zijn met hun hoge positie als het hoofd van de schepping) want anders waren zij nooit gevallen.
Recente reacties