Eerste boek – Hoofdstuk 15 – Hoedanig de mens geschapen is; waarin gesproken wordt over de vermogens der ziel, het beeld Gods, de vrije wil en de oorspronkelijke staat der rechtheid onzer natuur

Hoofdstuk 15, art. 1

Het is nodig om de schepping van de mens eens rustig te bezien omdat wij niet tot een heldere en grondige kennis van God kunnen komen tenzij wij ook tot kennis van onszelf als Gods schepsel zijn gekomen. Twee dingen zijn nodig te weten:

  1. Hoe wij geschapen zijn
  2. Hoe wij gevallen zijn.

Wie niet begint bij de goede schepping, maar direct bij onze verdorven natuur, vervalt snel in de gedachte dat wij slecht geschapen zijn.

Hoofdstuk 15, art. 2

De mens bestaat uit ziel en lichaam. De ziel is een geschapen en nochtans onsterfelijk wezen/geest. Het lichaam is de kerker waarin de ziel woont, totdat de mens sterft. Wij zien dit bij Christus als Hij stervende uitroept: “in Uw handen beveel ik Mijn geest.” Daar verlaat de geest/ziel het lichaam van Christus. De ziel onderscheidt ons van de andere schepselen zoals de dieren die geen ziel hebben. Het besef van goed en kwaad, rechtvaardigheid en zedelijkheid zijn geen vruchten van ons verstand maar  voort uit onze ziel. De Schrift is vol met verwijzingen naar onze onsterfelijke ziel. Van Lazarus staat dat zijn ziel blijdschap genoot in de schoot van Abraham ((Lukas 16: 22). Van de martelaren staat dat zij de zielen zijn die onder het altaar in de hemel bidden om wraak over hun vergoten bloed (Openbaring 6:9) en Petrus leert dat de slechte begeerlijkheden krijg voeren tegen de ziel (1 Petrus 2: 11). De dwaling van de sadduceeën was dat zij niet in een ziel geloofden.

Hoofdstuk 15, art. 3

Wanneer de Schrift ons leert dat wij geschapen zijn naar Gods beeld dan is dat niet in de eerste plaats omdat wij een heerlijk lichaam ontvingen, maar veel meer omdat onze ziel een afdruksel is van Gods beeld.

Hoofdstuk 15, art. 4

Om tot een recht inzicht te komen op de gaven die God gegeven heeft in de schepping, is het goed om op te merken wat daarvan weer zichtbaar wordt in de herschepping (na de bekering). Het doel van de herschepping is dat wij weer teruggebracht worden tot het beeld van Hem die ons geschapen heeft.  De herschepping is gericht op de herstelling van de kennis, rechtvaardigheid en heiligheid. Hieruit maken wij op dat het beeld van God in de schepping bestond in ware kennis, een rechtvaardig hart en een heilige handel en wandel. Dit komt in de wederomgeborenen in beginsel weer openbaar en straks in de hemel wordt dit beeld weer volkomen hersteld volkomen.