Eerste boek – Hoofdstuk 14 – Dat ook bij de schepping van alle dingen de Schrift de ware God door gewisse tekenen onderscheidt van de verzonnen goden.

Hoofstuk 14, art. 1

Om ons Zichzelf te doen kennen heeft de Heere ons Zijn schepping geopenbaard. Hij heeft ons in de Schrift de geschiedenis van de mens ordelijk voorgesteld zodat wij zouden opklimmen tot onze eerste oorsprong in het paradijs. Wij mogen ons in deze terugblik echter niet inlaten met de vraag wat God gedaan heeft vóór de schepping. Augustinus kapte deze vraag af door te zeggen: “Hij schiep de hel voor nieuwsgierige mensen zoals u…”

Hoofdstuk 14, art. 2

Dat God de hemel en de aarde schiep in zes dagen, en volgens de orde die ons in Genesis wordt geopenbaard, moet ons tot verwondering brengen over Zijn Vaderlijke liefde. Wat zou het geweest zijn als Hij eerst Adam schiep en daarna pas de aarde. Of eerst Adam en dan pas het licht? De orde Gods is een teken van wonderlijke goedheid jegens ons.

Hoofdstuk 14, art. 3

Het is opvallend dat de Heere Mozes heeft aangezet tot de beschrijving van Gods schepping tot zover wij het met ons kleine verstand kunnen begrijpen. De schepping van bijvoorbeeld de engelen wordt ons niet beschreven omdat zij ons denkvermogen te boven gaat. Zij die hier geen genoegen mee wilden nemen, en verder wilden indringen in Gods scheppend handelen buiten dat wat Hij ons heeft geopenbaard, vervielen al snel in allerlei dwalingen. Zoals Manicheüs, die leerde dat God de Schepper van al het goede was en de satan de schepper van al het kwade. Deze leer verheft de satan naar goddelijkheid, want God is de enige Schepper en Formeerder die uit Zichzelf bestaat, voor alle dingen. God is de grote Oorsprong aller dingen, niet de duivel… De duivel is geen schepper maar een gevallen schepsel (gevallen engel). In de geloofsbelijdenis van Nicea is met nadruk gesteld dat God de schepper van alle dingen is. Niet alleen de zienlijke maar ook de onzienlijke dingen. Het is goed voor een mens om te accepteren dat God geopenbaard heeft wat goed voor ons is en dat wij andere dingen niet hoeven te weten.

Hoofdstuk 14, art. 4

Als het gaat om engelen moeten wij ons niet bezig houden met datgene wat daarin verborgen is. Wanneer Paulus is opgetrokken geweest in de derde hemel, dan getuigt hij ervan dat hij dingen gezien heeft die niet geoorloofd zijn om uit te spreken. Het zij ons dan ook genoeg wat de Schrift ons leert van de engelen.

Hoofdstuk 14, art. 5

Engelen vormen gedienstige geesten die de besluiten van God uitvoeren. Ze zijn tussenboden. Ze zijn heirlegers, geroepen om Gods majesteit en heerlijkheid kenbaar te maken. Denk hierbij aan de zang in Efratha’s velden die de heerlijkheid van de geboren Koning bekendmaakte. De engelen zijn ook soldaten. Ze worden gebruikt als middel om voor God te strijden. Denk bijvoorbeeld aan de engel die 184.000 Assyriërs doodde. De engelen worden ook overheden en machten genoemd omdat God de wereld door hen regeert. Zij worden ook tronen genoemd omdat de heerlijkheid van God op hen rust. Zij worden ook goden genoemd omdat zij als een spiegel zijn waarin wij Gods heerlijkheid kunnen zien.

Hoofdstuk 14, art. 6

Een van de meest troostvolle zaken die de Schrift ons leert aangaande de engelen is dat God hen gebruikt om ons de meest rijke zaken te doen toekomen. De Bijbel leert ons dat zij uitdelers van de Goddelijke weldadigheid zijn jegens ons. Zij waken voor ons heil, vormen onze bescherming, zij leiden onze wegen, zij dragen zorg voor ons, zij voorkomen dat ons iets kwaads zou overkomen. “Want Hij zal Zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uw wegen. Zij zullen u op de handen dragen, opdat gij uw voet aan geen steen stoot.” (Psalm 91: 11 en 12).  Zij troosten ons, zij dienen ons, ze boodschappen ons blijde tijdingen en zij oefenen wraak uit tegen hen die ons vijandig zijn.