Eerste boek – Hoofdstuk 13C – Dat van de schepping af in de Schriften een enig Wezen Gods geleerd wordt, hetwelk drie Personen in zich vervat – De Drie-eenheid Gods

Hoofstuk 13, art. 17

Het denken over het geheim van de Drie-eenheid wordt bijzonder mooi verwoord door Gregorius Nazianzenus: “Zodra ik denk aan de Ene God, wordt ik terstond door de Drieheid omschenen. Zodra ik de drie Goddelijke Personen onderscheid, wordt ik terstond tot de eenheid geleid.”

Hoofdstuk 13, art. 18

Het aandragen van aardse zaken als voorbeelden van het mysterie der drie-eenheid is zeer discutabel. Veelal verklaard het een bepaald aspect maar verduistert het daarmee weer een ander aspect omdat aardse voorbeelden nooit de gehele zaak kunnen omvatten. Wat wel gebruikt mag worden is wat de Bijbel ons zelf voorstelt: De Vader is de Bron en Springader van alle werken. De Zoon is de Wijsheid, Raad en Uitdeling in de werken die te verrichten zijn, de Heilige Geest is de Kracht en Werkdadigheid die de werken uitvoert.

Hoofdstuk 13, art. 19

Het is belangrijk om voor ogen te houden dat alle aanduidingen die verschillen aantonen tussen de drie Goddelijke Personen, deze verwoordingen NIET wijzen op een deling in het wezen Gods. Het wijst alleen op een onderscheid in de huishouding der Goddelijke personen.

Hoofdstuk 13, art. 20

Het is heiligschennis wanneer wij in ons aanroepen van God de Vader menen een andere God aan te roepen dan de Zoon en vice versa.

Hoofstuk 13, art. 21

Wie louter met zijn verstand wil intreden in de verborgenheden met betrekking tot de Drie-eenheid moet zich realiseren dat hij hierbij een doolhof betreedt. Het is voor een ieder beter om deze zaken niet nieuwsgierig te onderzoeken maar te berusten in datgene wat het Woord ons hierin geopenbaard heeft.

Hoofdstuk 13, art. 22-29

De uitgebreide behandeling van alle vormen van dwalingen in deze artikelen laat ik voor nu rusten. Ervan uitgaande dat de bovenstaande uitwerking van het ‘zijn’, krachtig genoeg zal zijn in de weerlegging van de ‘schijn’.