Eerste boek – Hoofdstuk 13A – Dat van de schepping af in de Schriften een enig Wezen Gods geleerd wordt, hetwelk drie Personen in zich vervat – De Drie-eenheid Gods
Hoofdstuk 13, art. 9
Hoewel Calvijn pas later in de Institutie wil spreken over Christus in Zijn Middelaars-arbeid acht hij het toch nodig om in twee (9 en 10) artikelen te bewijzen hoe Christus als het Woord Zich ook in het Oude Testament al openbaarde. Namelijk:
- Als in Psalm 45 geroemd wordt in de schoonheid van de Koning, dan wordt onomwonden gesteld in vers 7: Uw troon o God is eeuwiglijk en altoos. De bezongen Koning is dus Christus.
- In Jesaja 9 wordt Christus voorgesteld met de namen ‘Wonderlijk’ en ‘Raad’, maar ook onomwonden met ‘Sterke God’. Christus is dus volgens Jesaja niet alleen wonderlijk en vol van wijsheid maar hij zegt onomwonden dat Christus God is.
- In Jeremia 23 wordt Christus voorgesteld als de Spruite Davids, om daarna de Godheid van deze Spruite te benadrukken klinkt het: de Heere onze gerechtigheid.
Hoofdstuk 13, art. 10
In het Oude Testament heeft Christus Zich veelal in de gedaante van een Engel geopenbaard. Bijvoorbeeld in Richteren:
- In de roeping van Gideon (Richteren 6: 11): “Toen kwam een Engel des HEEREN”
- In de voorzegging van de geboorte van Simson (Richteren 13: 3): “En een Engel des HEEREN verscheen aan deze vrouw”
Deze Engel is het Woord Gods (Christus Zelf). De openbaring als Engel is een Oudtestamentisch voorspel op de komst van Christus in het vlees. Zo daalde Hij al voor Zijn vleeswording als een Middelaar neer en handelde wonderlijk vertrouwelijk met Zijn volk.
Paulus leert ons vanuit het Nieuwe Testament dat Christus de Leidsman is geweest van het volk Israël in de woestijn. Dat Hij onder hen was in de wolkkolom en vuurkolom en hen voorging en beschermde.
Hoofdstuk 13, art. 11
Het Nieuwe Testament is de vervulling van de profetieën aangaande Christus in het Oude Testament. Zo vormt het Nieuwe Testament een duidelijke bevestiging dat Christus alreeds in het Oude Testament werkzaam was en voorzegd is. Alles wat in de Psalmen is voorzegd heeft Christus vervuld. Met de belijdenis van Thomas mag alle mond wel gestopt worden die de Godheid van Christus nog wil betwijfelen: (Joh. 20: 28) “Mijn Heere en Mijn God”.
Hoofdstuk 13, art. 12
Christus heeft in Zijn omwandeling op aarde duidelijk betoond God te zijn.
- Toen Hij stelde dat Hij en de Vader werkten van den beginne af aan tot nu toe
- Toen Hij mensen hun zonden vergaf en daarmee niet schroomde om Zich Gode gelijk te maken
- De wonderen die Hij deed ter bevestiging van Zijn almacht
- De tentoonspreiding van Zijn alwetendheid
- De oproep om niet alleen in God, maar ook in Hemzelf te geloven
Hij betoonde God te zijn, niet alleen door wonderen te doen, maar ook door het uitdelen van de macht om wonderen te doen in Zijn Naam. Wie zal niet moeten toestemmen dat het doen van wonderen minder is dan de macht uit te delen om wonderen te doen?
Hoofdstuk 13, art. 14-15
Met betrekking tot de Godheid van de Heilige Geest is de Schrift ook niet twijfelachtig. Direct in Genesis 1 leert ons Mozes dat de Heilige Geest werkzaam was in de Schepping. Zijn werkingen zijn zo verheven dat het onmogelijk aan een geschapen geest zou kunnen worden toegeschreven. Hij waait als een Wind waarheen Hij wil, niet gebonden aan iets of iemand, als soeverein God.
De Heilige Geest is de werker van de wedergeboorte. Aan Hem worden heerlijke eigenschappen toegerekend in de Schrift die alleen God toekomen: Hij deelt wijsheid uit en het vermogen om te spreken. Onze rechtvaardigmaking is Zijn werk en Hij is het die met onze geest getuigd dat wij kinderen Gods zijn. De Heilige Geest wordt in de Schrift gesteld als de Uitdeler van menigerlei gaven. Paulus stelt dat wij een tempel Gods zijn omdat de Heilige Geest in ons woont. Een vast bewijs van Zijn Godheid. Toen Petrus Ananias bestrafte stelde hij dat Ananias niet mensen maar Gode gelogen had door de Heilige Geest te bedriegen.
Hoofdstuk 13, art. 16
In Efeze 4 stelt Paulus met de drieslag “één Heere, één geloof, één doop” vast, dat zoals wij één doop hebben, wij ook één God dienen. Desondanks bestaat deze doop in een gedoopt worden in de naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, volgens het bevel van Christus. Dit is een duidelijk bewijs van Gods eenheid in wezen en drieheid in personen.
Recente reacties