Eerste boek – Hoofdstuk 12 – Dat God afgescheiden wordt van de afgoden, opdat Hij geheel en al alleen gediend worde.

Hoofdstuk 12, art. 1

Afgoderij komt veelal niet op met als doel om een vervanging van de enige ware God te zijn. Zij komt op als een manier om naast God nog andere, zij het mindere, goden op te heffen met als doe om God daardoor te dienen. Het gevolg is echter dat het beeld van de enige ware God diffuus wordt en Zijn eer wordt gedeeld met anderen, zij het mindere, goden. Dit is ongepast omdat God geen ander goden duldt.

Hoofdstuk 12, art. 2

De roomsen stellen dat God moet worden geëerd (Latria) en de engelen en verstorvenen moeten worden gediend (Dulia). Dit is zeer verwerpelijk want wie zal ontkennen dat in dienen een groter eerbetoon ligt dan in louter vereren? Op deze wijze krijgen de zogenaamde lagere goden meer eer dan de levende God.

Hoofdstuk 12, art. 3

We zien bij Cornelius dat hij voor Petrus op de knieën viel om hem te dienen (Latijn: Dulia). Hoewel dit niet de verering was die Cornelius alleen de enige ware God toebracht (Latijn: Latria) bestrafte Petrus hem toch. Dit is een duidelijk bewijs dat beide vormen van eren en dienen de ware God alleen toekomt.