Tweede boek – Hoofdstuk 1A – Over de kennis van God de Verlosser in Christus, welke eerst aan de vaderen onder de wet, daarna ook ons in het evangelie geopenbaard is.
Hoofdstuk 1, art. 1
Een van de grote oorzaken van onze grootste vergissingen bestaat in het niet kennen van onszelf. Zelfonderzoek is dus nodig. Niet om te zoeken naar bekwaamheden en goedheid in onszelf maar wij moeten onderzoeken hoe heerlijk wij geschapen zijn en wat daarvan is overgebleven in ons zodat wij door Gods Geest waarlijk verootmoedigd zouden worden. De rechte overdenking van onszelf werkt een haat en mishagen jegens onszelf en wekt een lust op om God te zoeken om de verloren goederen weder te krijgen.
Hoofdstuk 1, art. 2
Dit zelfonderzoek is een Bijbelse plicht om ons weg te roepen van al ons vertrouwen in onszelf en ons leidt tot nederigheid. Dit is tegen de mens omdat hij een aangeboren diepe eigenliefde heeft die graag goed over zichzelf hoort spreken en ver wil blijven van veroordeling. Wie zich het oor leent aan leermeesters die ons willen wijsmaken dat in ons enig goed is realisere zich dat hij zijn ziel hiermee overgeeft aan het verderf.
Hoofdstuk 1, art. 3
Het probleem van een lichtvaardig zelfonderzoek is hierin gelegen dat het de gevonden slechtheid eenvoudig meent te kunnen oplossen. Wat vrome werken en de zaak is gedaan. Zo echter niet met diegenen die zichzelf beschouwen in het licht van hun afkomst (heerlijke schepping). Wie zich toetst aan het rechtvaardig oordeel Gods vindt, hoe meer hij graaft, steeds vreselijker zaken waardoor hem alle vertrouwen ontvalt zichzelf ooit nog te kunnen helpen.
God wil niet dat wij onze adelijke afkomst vergeten. Het brengt ons namelijk tot het doel van onze schepping en het zicht daarop geeft een rechte beoordeling van ons bestaan wat in niets meer overeenkomt met dit doel. Dit besef moet ons doen zuchten en een heimwee bij ons opwekken naar dit verloren goed.
Hoofdstuk 1, art. 4
Om het wezen van onze afval van God te leren kennen is het nodig om de eerste zonde te overdenken: het is kinderachtig om te denken dat gulzigheid of honger Eva en Adam heeft aangezet tot het eten van de verboden vrucht. Het gebod ging dieper: Het ging over gehoorzaamheid aan Gods bevel en tevredenheid met de heerlijke positie als dragers van het beeld Gods. Hoogmoed was volgens Augustinus de eerste oorzaak van de ongehoorzaamheid. Het ontevreden te zijn met de positie onder God, gedreven door eerzucht om aan God gelijk te zijn. Het feit dat Eva de woorden Gods in twijfel trok is tevens de kern van de val: ongelovigheid. Het eten van de verboden vrucht, terwijl er zo’n heerlijke overdaad aan vruchten was, vormt een vreselijke ondankbaarheid. Het gehoor lenen aan satan, en zijn woord geloven was een openbare beschuldiging van de goede God. Alsof Hij door het gebod Zich tot een afgunstige en kwaadaardige leugenaar gemaakt had die het beste niet voor ogen had met Zijn schepsels.
De gehele oorzaak van de val ligt hierin dat Adam het oor sloot voor Gods Woord en het oor leende aan het woord van satan. Bernardus van Clairvaux zegt: zalig worden is niet anders dan het oor sluiten voor satan en het oor lenen aan Gods Woord.
Recente reacties