De ellende van hen die Christus verwerpen.

 

“Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld  aan;  allen  die  Mij  haten,  hebben de dood lief.”(Spreuken 8:36)

 

Wij staan stil bij een drietal gedachten:

  1. Sommige zondaren leven in een ontstellend groot gevaar,  want  zij  zondigen  tegen de wijsheid Gods en doen hun ziel geweld
  2. Het karakter van zo’n  leven zonder God,  waaruit blijkt hoe  ontzaglijk groot het gevaar  wel
  3. Als toepassing wil ik me daarna richten tot de heiligen en tot de

 Het allergrootste gevaar waarin een zondaar zich begeven kan is dat hij zondigt tegen Christus. Tegen de Zone Gods. Wij moeten onderzoeken wat er bedoeld wordt met het zondigen tegen Hem. Omdat elke zonde die wij doen een zonde tegen God is, en Christus waarachtig God is, zondigen wij met iedere zonde die wij doen tegen Hem. Maar in onze tekst wordt niet iedere zonde bedoeld. Het gaat hier met name over de zonde tegen de tweede Persoon in de heilige Drie-eenheid. Dat kan niet van iedere zonde gezegd worden.

U  weet dat de Heilige Geest waarachtig God is. Iedere zonde tegen Hem wordt dan  ook een zonde met name tegen de Heilige Geest genoemd. Zonden die in de Schrift hun benamingen ontlenen aan de verschillende Personen van de Drie-eenheid gaan die Persoon in het bijzonder aan. Niet zozeer in Hun wezen, want dan is iedere zonde tegen God een zonde tegen de Drie Goddelijke Personen maar nu gaat het over zondigen tegen het bijzonder ambt of werk van een van de Personen. De Vader is de Schepper,     Hij is de oorspronkelijke Wetgever. De Zoon is de Verlosser en Zaligmaker. En de Heilige Geest past de verdienste van Christus toe. Hij verlicht  het  hart  en  maakt heilig. De eerste zonde van Adam (en wij in hem) is zonde geweest tegen de Vader: namelijk het overtreden van Zijn wetten.  De zonde van de Evangelie-verachters is zonde tegen  de Zoon, door het verwerpen van het Evangelie van Christus.

De zonde van een hardnekkige, vastberaden en boosaardige strijd tegen God is zonde tegen de Heilige Geest. Tegen de inwendige werking van de  Heilige  Geest  in  de mens. De gehele wereld verkeert van nature onder de eerste zonde van Adam (want zij is tot alle mensen doorgegaan zegt Paulus). Daarom is de hele wereld onderworpen aan de toorn van God. De Zoon van God is de gezalfde Zaligmaker en Verlosser, alleen door Hem kunnen zondaars hersteld worden in de gemeenschap met God. Hij is door God aangewezen tot het zaligen van zondaars. Hij is het Middel dat door de Vader geschonken is tegen de zonde. Daarom is de verwerping van deze Schenking en de verwerping van dit middel zonde tegen Christus. Dit is in één woord de zonde die zich verzet tegen  het zoeken en vinden van Christus. Het is de zonde van het zich niet overgeven aan Christus, maar de in het Evangelie aangeboden Christus verwerpen. Het is de zonde van het ongeloof.

Het gevolg van deze zonde is, dat de mens z’n eigen ziel geweld aandoet. Hij verderft zichzelf; hij is een zelfmoordenaar. En daardoor kwijnt de mens weg  in zijn zonde.  De mens ligt als doodziek in de zonden, en dan komt Christus, de Geneesheer bij zijn ziekbed en zegt: “Zondaar, Ik bied u leven en zaligheid aan in Mij”. Maar de mens keert zich om en wil niets van Hem hebben.   Hij kan niet scheiden van z’n ziekte.  Zo doet hij zijn ziel geweld aan, want hij zal er  aan sterven. Maar er zit nog meer in dan het weigeren van de aangeboden verlossing. De mens minacht namelijk Christus. Dat is heel erg, maar wie verliest daar het meeste door? Niet Christus, niet Zijn dienaars, maar de ongelovige zelf. Uit deze woorden kunnen we afleiden dat het ongeloof, het niet geloven in Christus en het niet aannemen van Christus voor uw zaligheid, met name zonde is tegen Christus.

 Deze gedachte zullen we u nader verklaren. Als iemand zich voorneemt om de Zoon van God te beledigen; als hij de bedoeling heeft om Hem tot in het hart te treffen en Hem zonder weerga te beschimpen, dan is dít de manier om het te doen. Namelijk, om het aanbod dat Hij van Zichzelf doet in het Evangelie, te minachten.

Ten eerste zal ik u tonen wat het zondigen tegen Christus

In het algemeen gebeurt dit op tweeërlei manier: ten eerste is er  een  leerstellige manier van zondigen tegen Hem. Op deze wijze zondigen de deïsten, de socinianen, arminianen en roomsen tegen Hem. Ik ga daar nu niet verder op in. Ik wil u alleen waarschuwen, dat er in dit land een toenemende geestesgesteldheid is om af te wijken van het ware geloof. Sommigen ondermijnen de leer van de eeuwige Godheid van Christus. Anderen maken jammerlijke vorderingen met het verduisteren van de leer van vrije genade van God in Christus. Dit zijn allemaal bittere vruchten van het minachten van God in Christus door dit geslacht. Vruchten van het zondigen tegen Christus, onder het licht van het Evangelie.

Ten tweede is er een praktisch tegenstaan van Hem, wat ook zonde is. Dit kan voorkomen in de vorm van totale onbekendheid met Christus en de fundamentele waarheden van het Evangelie. Onverschillige, onwetende personen, zijn ongetwijfeld ongelovigen. Want hoe kunnen zij geloven, die niet weten wat geloven  is?  Hoe  kunnen zij die geen kennis van Hem hebben, in Christus geloven? Zij die toegang tot de middelen hebben, en Hem toch niet kennen omdat zij de middelen niet willen gebruiken zijn verachters van Christus. Zij zeggen tot  God: “Wijk van ons, aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust” (Job 21 : 14).

Velen tonen op deze wijze hun zielverdervend ongeloof.  Ze  minachten  de  middelen en instellingen en trekken er geen lering uit. Als er in dit land een bekwaam geneesheer was, die middelen kon verschaffen tegen vele ziekten en kwalen, maar de mensen namen de moeite niet om tot hem te gaan, zouden zulke personen dan tot hun eigen nadeel geen verachters van hem zijn? Veel mensen hebben op grond van een dodelijke gerustheid geen behoefte aan Christus. Hij komt in het Evangelie en biedt Zichzelf aan; aan ieder die het hoort.

Waarom doet Hij dat, anders dan omdat zij zonder Hem verloren moeten gaan? Waarom anders dan omdat zij Hem nodig hebben? Maar het grootste  deel van de mensen heeft geen werkelijke behoefte aan Hem en komt daarom nooit tot Hem. Dat is Hem minachten “Omdat gij zegt: Ik ben rijk, en  ben verrijkt geworden, en heb geen ding gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig,  en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt” (Openb. : 17).

De wet wordt zulke verrijkte lieden wel gepreekt, en hun ellende buiten Christus wordt hen wel aangezegd maar ze  zijn  nooit zozeer overtuigd dat zij in het hart geraakt worden. Zij hebben niet méér met Hem van doen dan een gezond mens met een dokter. Velen geloven niet de leer van het Evangelie, het getuigenis dat God gegeven heeft van Zijn Zoon (1 Joh. 5: 10, 11).

Het Evangelie is voor ons een getuigenis uit de hemel. Christus is de grote Gave Gods tot het leven en de zaligheid voor arme zondaars. Het evangelie getuigt dat God ons dat leven in Christus aanbiedt. Dit is de leer van het Evangelie, maar wie gelooft het?

Helaas! Dat is de nu de aard van de zondeziekte. Dominees kunnen de hoorders van het Evangelie overtuigen van de zonden van moord en overspel enzovoorts.

 Als bewijs voor deze bejegening van Christus, noem ik u  het niet  met  de grootste  ijver zoeken naar Hem. “Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren”. (Spr.   8: 34). Veronderstel eens dat u hopeloos gewond was en men raadde u een onfeilbaar middel aan voor uw genezing.

Als u niet naar deze raad wilde luisteren, zou iedereen dan niet zeggen dat u niet geloofde in dat goede middel? Onze zielen zijn van nature ook zo gewond, en wij zeggen u herhaaldelijk dat er in Christus een onfeilbaar geneesmiddel voor u is. En toch zoekt u niet ijverig naar Hem totdat u Hem vindt. Mogen wij dan niet zeggen  met  de profeet: “Wie heeft onze prediking geloofd?” Jes. 53: 1).

Alle ongelovigen (zolang zij zich niet overgeven aan de uiterste wanhoop) zoeken leven en zaligheid. Maar altijd in de verkeerde weg. En ieder begeeft  zich op z’n eigen weg maar God zegt van Christus: “Dit is de Weg, wandel in Dezelven”.

Maar men wil er zich niet op begeven en kiest een andere weg: de weg der wet of het verbond der werken. Men zoekt het leven door de werken. Zo keert men Christus de  rug toe en zondigt tegen Hem. Dit is  de weg waar alle mensen van nature op lopen.  En ieder mens blijft daarop, totdat de genade Gods hem naar Jezus Christus leidt. De natuurlijke neiging van het hart is vijandschap tegen Jezus Christus.

Mensen verwachten gunst bij God, maar teweeggebracht door hun eigen doen. Niet op grond van het bloed van Christus. Dit is ongeloof en minachten van Christus. Paulus zegt er van:“Want indien de rechtvaardigheid door de wet is, zo is dan Christus tevergeefs gestorven” (Gal. 2 :    21).

Er is ook de weg van vrije genade. Mensen geven voor  dat  zij doen  wat zij kunnen.  En waar zij tekort komen, verwachten ze dat God barmhartig is en hen vergiffenis zal schenken. Terwijl zij intussen niet bedenken dat alleen in Christus barmhartigheid is. Dus vermengen zij hun eigen gerechtigheid met die van Christus. Maar terwijl velen voorgeven in Christus te geloven, kunnen wij juist het omgekeerde in hen zien. Wat voor geloof hebben zulke mensen? Zij hebben het aan hun opvoeding te danken, niet aan de wedergeboorte. Aan de lering der mensen, niet aan onderwijs van de Heilige Geest. O geliefden, dat is geen geloof in Christus! Het is enkel ongeloof en een verachten van Hem.

De leer aannemen, niet op Zijn gezag en het getuigenis van de Geest, maar van  de mens. Als u er ooit toe komt om Christus te eren door geloof, dan zal uw geloof op een ander fundament gebouwd moeten worden. “Wij geloven het niet meer om uws zeggens wil, want wij zelf hebben Hem gehoord, en weten, dat Deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld” (Joh. 4: 42).

Christus sprak: “Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle creaturen. Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden;  maar  die  niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden” (Mark. 16: 15, 16).

Hiervan zegt de apostel tot de stokbewaarder te Filippi: “Gelooft in de Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis” (Hand. 16: 31). Iedere dienaar van Christus mag dat zeggen tot ieder mens. God zegt het tot iedereen tot wie Zijn Woord komt. Als ik niet geloof dat Hij bekwaam en gewillig is om mij zalig te maken en dat Hij Zichzelf mij aanbiedt, zondig ik tegen Christus en ben ik nog een  ongelovige.  Want het aanbod is algemeen en komt tot ons allen (Jes. 5: 1, Openb. 3: 20). Als  iemand van u het wel gelooft voor alle andere mensen, maar niet voor zichzelf, maakt hij God tot een leugenaar. God zegt dat het aanbod geldt voor allen die het Evangelie horen. Maar u spreekt het tegen door te zeggen dat het aanbod niet aan u wordt gedaan. Dat Christus niet gewillig is de uwe te zijn. Welke weldaad kan een mens ontvangen door een algemeen aanbod der genade van God of mens, als hij die zichzelf niet in geloof toeëigent?

Een koning biedt opstandelingen gratie aan, maar zij weigeren die aan te nemen. Een van hen zegt: “O, maar het is voor de anderen en niet voor mij. Ik zal het niet wagen  om uit mijn schuilhoek te komen”. Is dat niet een beledigen van de koning, een weigeren van vrijspraak en minachten van het aanbod? Hoe is het  mogelijk  dat  iemand de zaligheid kan aannemen, ontvangen en er op rusten, als hij niet een persoonlijke toepassing maakt op de belofte van het Evangelie? Het aannemen moet noodzakelijk gegrond zijn op het aanbod, en het kan niet ruimer zijn dan het aanbod is.

Als ik niet geloof, dat Christus Zich mij aanbiedt in het Evangelie, kan ik het niet aannemen, ontvangen en omhelzen, noch in Hem rusten.  Waarin  gaat  ons  geloven van de belofte van het Evangelie het geloof der duivelen te boven, als het niet leidt tot de toepassing ervan op onszelf? De duivelen geloven de bedreigingen Gods en zij sidderen (Jak. 2: 19). Zij geloven dat God trouw is aan Zijn Woord en daarom beven ze in de verwachting van hetgeen Hij heeft gedreigd. Zij hebben dat nu al zesduizend jaar gedegeslagen. Zij geloven Gods Woord wat hen verdoemt en daarom sidderen. En wij? Waarin gaat ons geloof het hunne te boven als wij de belofte, of het aanbod van leven en zaligheid, voor ons in het bijzonder, niet geloven? Als wij voor onze zaligheid niet  geloven  in  Christus, Hem niet aannemen en omhelzen, zondigen wij tegen Christus en doen onze zielen geweld aan. Onder een schijn van ootmoed wordt Christus gehoond door ongelovige zondaren. Inderdaad, het is een machtige zaak om dit te geloven na het inleven van eigen slechtheid en onwaardigheid. Maar het geloof  zal z’n weg banen  door dit alles heen. Het zal Christus eren door in Zijn Woord te geloven.

  • Wanneer zondige Adamskinderen het aangeboden huwelijk weigeren of negeren, wordt de koninklijke Bruidegom geminacht en bespot. De bruid hinkt op twee gedachten en komt niet tot het besluit. In de harten van  zondaren  die  het Evangelie horen, zijn twee partijen: aan de ene kant Christus, aan de andere  kant  de begeerlijkheden. En deze laatste hebben de harten van velen zo in beslag genomen, dat zij Christus afwijzen. Men ziet wel in dat een keus gedaan moet worden. Als ze Christus aannemen, moeten ze het andere verlaten. Zij kunnen er niet aan denken beroofd te worden van of beknot te worden in hun zondige begeerten. Als Christus hen zo wordt aangeboden, zullen zij het aanbod niet aanvaarden.
  • Het kan zijn dat een zondaar Christus niet durft aannemen of omhelzen in het Evangelieaanbod. Uit vrees dat Hij nooit de zijne zal willen zijn, noch Zich aan hem zal geven. Dit is een strik voor de overtuigde zondaar. Die houdt hem krachtig van Christus af. De reden daarvan is dat zo’n mens een diepe indruk heeft van zijn zondigheid en onwaardigheid. Dat doet  hem denken dat het  voor hem vermetel  zou zijn te menen dat hij gelooft. Daarom spreekt zo iemand evenals Petrus:  “Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens” (Luk. 5: 8).

Satan gebruikt twee glazen spiegels om de mensen hun zonden te laten zien:

  • Een verkleinglas dat hij de geruste zondaars voorhoudt: daarin gezien blijken hun zonden slechts gering. Vandaar dat hun ongeregelde wandel slechts  ‘zwakheden’  wordt genoemd. En kleinere zonden die de wereld niet opmerkt, worden in ‘t geheel  niet als zonden Satan doet dit om te voorkomen dat wij een Middelaar zouden zoeken.
  • Een vergrootglas, dat hij een overtuigde zondaar voor de ogen houdt. En als een mens op zijn eigen zondigheid ziet, moet hij weten dat hij in satans spiegel ziet. Daardoor ziet hij niets van Gods genade, van de kracht van Christus’ bloed en de werking van Zijn Geest, boven zijn zondigheid. Het zien van de ziekte brengt hem verder van de Geneesheer af. Het doet hem van Christus afwijken in plaats van tot Hem te gaan. In plaats van hem aan te sporen om het Middel te gebruiken, wordt z’n hart er door ontmoedigd. Want hij kan z’n hand niet uitstrekken om de aangeboden genezing zich toe te

Dat dit van satan afkomt, is duidelijk, omdat het juist tegengesteld is aan:

  1. Het ware gevoel van de wet, in onderwerping aan het Evangelie (Gal. 3: 24). De wet ontdekt de zonde, en daardoor de ellende van de ziel. Maar dat dient om de hoorders van het Evangelie geschikt te maken om Christus hoog te achten en tot Hem de toevlucht te
  2. De duidelijke verklaringen van liefde en genade die in het Evangelie voorkomen. Deze tonen aan dat er geen geval is, hoe slecht ook, of Christus is zowel bekwaam als gewillig om het te genezen. Als de zondaar het niet durft wagen met alleen Christus tot zaligheid, tracht hij zichzelf bij God aannemelijk te maken door zijn eigen gehoorzaamheden (Gal. 3:4). Het verbond der werken is ingeweven in onze natuur. Wij zijn van nature onkundig van de verborgenheid van Christus en de weg van de toegerekende gerechtigheid. Totdat de Geest des  Heeren  ons  zaligmakend verlicht in de kennis van Christus, zullen wij maar gering blijven denken van een toegerekende gerechtigheid. Omdat wij die weg wantrouwen, proberen wij deze weg te verstevigen door onze eigen werken er bij te voegen. Maar in de dag van Gods heerkracht, waar de ziel gered wordt, zal de Geest des Heeren de mens helemaal afbrengen van zijn eigen grond. Als de zondaar Hem niet aanneemt tot dat doel waartoe Hij van de Vader is aangesteld, in al Zijn  ambten, zal die zondaar zich slechts afkeren. Christus wordt ons allen voorgesteld in Zijn ambten: Als onze Profeet om ons te leren, als onze Priester om ons zalig te maken en onze Koning om ons te besturen  en te regeren. Wanneer de zondaar Christus niet aanvaardt tot heiligmaking en rechtvaardigmaking zondigt hij tegen Hem en verwerpt Hem.

Het is ook mogelijk dat een zondaar niet gelooft dat hij door Jezus Christus het leven  en de zaligheid zal hebben. Oprecht geloof kan vergezeld gaan met veel twijfel; soms kan een  mens geneigd zijn om te zeggen: mijn hoop is vergaan van de Heere. Maar als er niet te eniger tijd in meerdere of mindere mate een overreden op volgt, is het duidelijk dat er geen geloof is.

  • Ik zal u aantonen dat ongeloof zonde is tegen Christus. Dat deze bejegening van Christus door het niet geloven, niet omhelzen, niet aannemen en niet in Hem rusten tot zaligheid, bij uitstek zondigen is tegen Hem. Dit zal blijken uit de volgende

 

  • Geloof in Christus eert Hem op een bijzondere wijze (Joh. 5 23). Daarom is het ongeloof een bijzonder onteren van Het geloof eert het voorwerp van het geloof (Rom. 4: 20). Ongeloof ontneemt Christus de heerlijkheid en doet Hem smaad aan. Geloof zet  de kroon op Christus’ hoofd (Hoogl. 3). Ongeloof neemt die kroon af en vertrapt hem onder de voeten. Ziet dan hoe goed en noodzakelijk het is dat Christus wordt geëerd door in Hem te geloven. En hoe slecht, vreselijk en gruwelijk het ongeloof voor Hem moet zijn.

 

  • Ongeloof is de grote antichrist in het hart. Het doel van Christus’ komst was de zonde te vernietigen (1 Joh. 3: 8). De uitwerking van het ongeloof is om de zonde levend en krachtig te houden. Het vormt de kern van alle andere zonden. Neem het schild van het ongeloof weg en de zonden sterven en de ziel Laat het ongeloof bestaan en de zonden blijven allen leven en de ziel sterft. Ongeloof is de generaal van het leger der hel in ‘s mensen binnenste.

 

  • Het is een zonde die de gehele ziel Als een mens tegen Christus zondigt met openbare zonden zoals moord of iets dergelijks, zal zijn natuurlijke geweten in meerdere of mindere mate de zaak des Heeren bepleiten. Dan wordt de weg gebaand voor de overtuiging door de Geest. Maar wat het ongeloof betreft is er uit het geweten geen hulp daartegen. De verborgenheid van Christus ligt boven het bereik van ons verstand. Hoe kan de zwartheid van de zonde van ongeloof dan onderscheiden worden? Of hoe kan het natuurlijke geweten een mens vrijwaren voor ongeloof? Ja, in  zijn verdorven staat valt zelfs het verstand hem bij, in zijn ongeloof tegen Christus.

 

  • Het is de zonde die de hoorders van het Evangelie verderft. “Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is al veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in de Naam des eniggeboren Zoons Gods. En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos” (Joh. 3: 18-19). De arme heidenen die niet van Christus gehoord hebben, zondigen in dit geval niet tegen Hem (Joh. 15: 22). Van welke zonden de hoorders van het Evangelie ook beschuldigd zijn geworden, als zij in Christus geloven, zullen die zonden nooit in rekening worden Hun zaligheid of hun verdoemenis draait om het punt van geloven of niet geloven (Mark. 16: 16). Daarom, omdat het een ernstige zonde is, moet het noodzakelijk de grote hoogst ernstige zonde tegen Christus zijn.

 

  • Ongeloof staat gelijk aan de grofste zonden tegen het licht der natuur. De Farizeeërs konden zeggen: ik ben niet onrechtvaardig, ik ben geen  woekeraar  en  geen overspeler. De tollenaar durfde dat echter niet zeggen. Maar de Farizeeër  verwierp de verzoening, terwijl de andere die omhelsde en daardoor bij God werd aangenomen (Luk. 18: 13). U zult God danken, dat u eerlijke, sobere mannen en  vrouwen  bent, geen overspelers, moordenaars enz. Maar u hebt geen oog voor de gruwelijke zonde  van het ongeloof, die minstens zo erg is als hun zonden. Een ongelovige is in Gods ogen als  een    Het geloof  was de grootste plicht onder het Oude Testament, zowel als onder het Nieuwe. De Joden, die hun offeranden van ossen, lammeren, en reukwerk stelden in de plaats van de Messias, waren zij door hun ongeloof moordenaars.

 

Ongeloof is bij uitstek de zonde tegen Christus. Dit blijkt als we letten op enkele bijzondere boosheden tegen Hem die daarin opgesloten zijn.

  • Het is een minachten van Hem als de Uitverkorene van de Vader. De stem van het Evangelie is: “Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wien Ik Mijn welbehagen heb” (Matth. 3: 16). De ongelovigen antwoorden daarop: “Wij willen niet dat deze over ons koning zij” (Luk. 19: 14). Toen de mens viel, beschouwde God de gehele schepping en daar was niemand die hulp kon bieden. Daarom verkoos Hij Zijn eigen Zoon Die de breuk onder Zijn hand zou helen. Dit wordt in het Evangelie bekend gemaakt, zoals Samuël zei tegen al het volk: “Ziet gij, dien de Heere verkoren heeft?” (1 Sam. 10: 24). En “in Wien Mijn ziel een welbehagen heeft” (Jes. 42: 1). “Zie het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt” (Joh. 1: 29).

Maar het ongeloof zegt: “Wat? zou ons deze verlossen? En zij verachtten hem” (1 Sam. 10: 27). Zo storten de ongelovigen verachting uit over de Uitverkoren Zoon van God. Vraag aan de ongelovige Joden of zij deze Uitverkorene aannemen. Neen, zeggen zij: “Het is een steen des aanstoots”.

Vraag aan de ongelovige heidenen, of zij Hem waarderen: “Neen, het is ons  dwaasheid” (1 Kor. 1: 23). Laat daarom anderen doen wat zij willen, zij zullen geen waarde aan deze Uitverkorene hechten. Alleen de gelovigen roepen:  “Verheerlijkt  Hem, Christus de kracht Gods en de wijsheid Gods”.

  • Zijn liefde in het op Zich nemen van het Middelaarsambt wordt met voeten  Daar de mens gezondigd heeft, eist de  rechtvaardigheid  voldoening.  De arme bankroetier kan zelf de schuld niet voldoen. Engelen bevonden zich te zwak om zo’n last te dragen. Brandoffer en offerande kunnen niet aangenomen worden als betaling voor de schuld. Het voorstel wordt aan de Zoon gedaan en eerbied voor Zijns Vaders heerlijkheid, en onverschuldigde liefde tot zondaars doen Hem het werk aanvaarden. “Zie, Ik kom, …” (Ps. 40: 6-7). En na dat alles zegt de ongelovige met sprekende daden: “Weg met die weg tot leven en zaligheid”. God  de  Vader  is  voldaan, maar de ongelovige niet. Hoe groot moet het vertrappen van zo’n liefde zijn?

 

  • De ongelovige maakt Christus tot een leugenaar en bedrieger. De taal van iedere ongelovige is “Neen, maar Hij verleidt de schare” (Joh. 7: 12). Gods Naam is het Woord Gods, door Wie de Geest Gods, betreffende de zaligheid van zondaars, aan de wereld geopenbaard wordt. Hij is ambtelijk Vertolker van des Vaders Geest, de grote Profeet en Leraar. Hij kwam uit des Vaders schoot, en openbaart de weg der zaligheid in het Evangelie. Hem niet te geloven, wat is dat anders dan Hem een leugenaar maken? (1Joh. 5: 10). En daar de van Hem gegeven openbaring zo’n gewichtige zaak  is, moet de ongelovige Hem bijgevolg als een bedrieger beschouwen. Wat zal dan gedaan worden aan het valse hart, dat zo tegen Christus zondigt? “Scherpe pijlen eens machtigen, en gloeiende jeneverkolen” (Ps. 120: 4).

 

  • Het is een verachting die uitgestort wordt op Zijn dierbaar bloed. Op de gehele loopbaan van Zijn gehoorzaamheid en lijden. Door het geloof wordt de gelovige gereinigd (Hebr. 12: 24). Maar de ongelovige vertreedt het bloed (Hebr. 10: 29). Het verzoenende offer van de Zoon wordt beschouwd als een voldoend middel om des Vaders heerlijkheid weer op te richten, en de zondaar die zo diep in de zonde en ellende was gezonken, te herstellen (Ps. 89: 20). Zo wordt het  aan  zondaars voorgesteld in het Evangelie, maar zij willen het niet aannemen. Let  op  al  de  menigten der ongelovigen, de drieste verachters, die voortgaan in hun zonden en op barmhartigheid hopen. Let ook op de wettische belijders, die de nadruk leggen op hun plichten. Op de bevende ongelovigen die niet tot Christus durven komen; op de wanhopige zondaar die zegt dat er geen hoop is. Van hen allen geldt dat ze te klein en gering denken over het heerlijke rantsoen, dat door Christus betaald is en hen aangeboden wordt. De eerste zegt: dat was allemaal niet nodig, God is barmhartig. Een ander spreekt: het is een te zwakke grond om op te vertrouwen. Een derde: die grond moge voor velen sterk genoeg zijn, maar hij is te zwak voor mij. En een vierde zegt: voor mij heeft deze grond geen

 

  • Het is een verachten van de dood van Christus, zover als het in de macht van een ongelovige is. Christus moest zonder hulp een lang en pijnlijk werk verrichten; Hij verduurde het in de hoop van een heerlijke overwinning (Jes. 53: 11  12: 2). Maar als alle mensen Hem zouden behandelen op dezelfde manier als het ongelovige deel van de wereld, zou de uitslag als het ware slechts zijn als het voortbrengen van wind. Door het bloed van de Zoon van God is voor verloren gaande zielen  een  medicijn bereid. Maar de ongelovige zal het niet gebruiken als het tot hem gebracht wordt. Er is een feestmaal bereid, maar de ongelovige zal er niet van eten. Hij zegt: “Waartoe dit verlies?”

 

 

  • Het is een zich ontrekken aan Zijn gezag en dat op smalende wijze. De meesten van degenen die het Evangelie horen, zien wij in deze toestand. Zich onderwerpende aan wie zij willen, zullen zij zich niet aan Hem onderwerpen.  Zij dienen andere heren.  Zijn Vader heeft Hem alle  macht gegeven in de hemel en  op de aarde. Maar zo lang  als zij zich met andere uitvluchten kunnen behelpen, zullen zij niet onder Zijn macht komen. Daarvoor zijn veel argumenten. Maar één daarvan  wordt  te  weinig  opgemerkt, namelijk het ongeloof. Zij kunnen  Hem niet vertrouwen.  Een wijs volk   zal zich niet gewillig onderwerpen aan een volk dat zij niet kunnen vertrouwen. Zij kunnen hun welzijn niet  aan Hem toevertrouwen.  Hoewel Hij een Gemachtigde van  de Vader is, de Gemachtigde der gelovigen. Daarom zeggen zij, dat Hij hun Gemachtigde niet zal zijn. En dan hoeft het niet te verwonderen dat ongeloof een “doorsteken van Hem” is (Zach. 12: 10).

 

U bent zondaars bij uitstek tegen Christus. Onze tekst brengt u in de schuld van het beschimpen van de Zoon van God. Hoewel de taal van uw lippen kan zijn “Hosanna aan de Zoon van David”, is de taal van uw ongelovig hart “Kruist Hem!” U bent schuldig aan het zondigen tegen Hem in een mate waarin het heidendom, ja zelfs de duivels nooit tegen Hem zondigden. Zij verbraken de wet van hun Schepper. U hebt  niet alleen dat gedaan, maar u verbreekt bovendien de wet van verlossende liefde, de wet des geloofs. Hier is een zonde waarover u bekommerd moet zijn, waarover u moet treuren. Tot hiertoe hebt u er maar weinig op gelet. Mogelijk betreurde u soms andere zonden. Maar treurde u ooit over deze? Gaf dit u ooit een smartend hart? Inderdaad, dat u hier niet bekommerd  over bent, is de voornaamste kwaal van  uw  hart!

Uw ongeloof zou zeker versterkt worden door  al uw  treuren over andere  zonden. En zo raakt u steeds verder van Hem, in plaats dat het u nader tot Christus zou brengen. Hier, zelfs hier, o zondaar, ligt uw verderf voor de tijd en de eeuwigheid. “Indien gij niet gelooft dat Ik die ben, gij zult in uw zonden sterven” (Joh. 8:24). “Maar die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden” (Mark. 16:16). Dit is de grote zielverwoestende zonde onder de hoorders van het Evangelie. Want het is zondigen tegen het geneesmiddel der zonde. Overweeg dat al uw andere kwalen ongeneeslijk  zijn als uw ongeloof niet weggenomen wordt. Uw hoogmoed, uw hartstocht en wereldsgezindheid blijven u aankleven. Wel, dat zullen zij altijd doen omdat de bloedvloeiing niet gestopt wordt. Zolang dat blijft, zal geen andere genezing intreden dan een tijdelijk verzachtende werking, waarna de kwaal noodzakelijk weer moet uitbreken. Want de vallende dauw zal even spoedig een weg banen door een harde   rots, als dat in u heiligmakende invloeden zullen komen zonder een vereniging met Christus. Hierdoor zult u dan voor eeuwig sterven in uw zonden. Uw ongeloof zal de grote oorzaak zijn van  uw verderf  (2 Thess.  1:8). Het vonnis van de ongelovigen  moet vreselijk zijn, omdat het zonde is tegen Christus. “Het zal het land Sodom verdraaglijker zijn in de dag des oordeels, dan ulieden” (Matth. 11:24).

Andere zonden verwonden de ziel; deze zonde zorgt dat die wonden niet genezen

kunnen. Andere zonden  zijn  tegen  het soevereine gezag van God in de wet. Maar  deze voegt daar nog bij een verachten van de onvergelijkelijke liefde en  barmhartigheid, die voor de zondaar geopend wordt in het Evangelie. Als dan  de zuurste azijn uit de krachtigste wijn komt, zo zullen de vreselijkste donderslagen van toorn op de zondaar neerkomen, vanwege de verachting van de troon der genade door ongeloof.

Hier is dat wat alle argumenten tegen  uw  geloven  in Christus de bodem inslaat. Al  uw tegenwerpingen komen hierop neer, dat u niet wilt geloven in Christus. Zoals het gebod is: “Dat wij moeten geloven in de naam van Zijn Zoon Jezus Christus” (1 joh.    3: 23), zo is het niet geloven de zonde tegen Christus. Neem het zo u wilt, Hij zal het   de grootste smaad achten die u Hem kunt aandoen en Hij zal daarvoor met  u  afrekenen. Hier is een les voor allen. Het gaat ons allen aan om overtuigd te worden  van de vijandigheid in de zonde van ongeloof tegen Christus en  Zijn  Vader.  O,  omhels Hem dan als Uw Zaligmaker en Verlosser, als uw Hoofd en Man, en zoek te leven door geloof in Hem. Dit is de weg om de Zoon te eren, de ware weg om hier heilig, en hiernamaals gelukkig te zijn.

De ongelovige die tegen Christus zondigt, doet zijn ziel geweld aan. Het geweld dat  hier bedoeld wordt, berokkend werkelijk nadeel of schade. Nu, wie treft het? De zondaar zelf! Hij doet zichzelf schade aan en berokkent nadeel, niet alleen aan zijn lichaam, maar aan zijn ziel, het kostelijkste deel. Hij doet zichzelf geweld aan; hij behandelt zijn eigen ziel wreed en onrechtvaardig. Hij gedraagt zich tegen zijn ziel als een vijand.

Ik zal dit onderwerp besluiten met enkele gevolgtrekkingen.

  1. Alle ongelovigen, alle verachters van Christus, zijn zelfmoordenaars, want zij verderven hun eigen ziel. Wanneer het gebeurt dat uw ziel verloren gaat en een onderzoek ingesteld wordt door wiens handen ze is gevallen, zal het zijn: O Israël, gij hebt uzelf verwoest; niet Adam, niet satan, maar uzelf, o zondaar!
  2. U kunt uw ziel geen groter onheil aandoen, dan Christus niet door geloof aan te nemen. Veel onheil hebt u uw eigen ziel al aangedaan door vloeken, liegen, gierigheid enz. Maar dit is een dodelijke slag aan het hart; dit is  de  ziel  verwonden in het gevoeligste en edelste
  3. Alle ongelovigen zullen niet te verontschuldigen zijn. Het heidendom zal iets te zeggen hebben, namelijk dat de openbaring van de weg der zaligheid  door  Christus hen niet bekend gemaakt is, ja, zelfs de duivelen zullen dit te zeggen hebben, dat er geen middel voor hen bereid was. Maar wat zult u  te  zeggen  hebben, o ongelovige die het bloed van de Verlosser vertrad! U zult geheel zonder verontschuldiging zijn. U zult zijn als de mens die zonder een bruiloftskleed aan    de tafel zat bij het huwelijk van des Konings Zoon. Die sprakeloos was toen hem gevraagd werd hoe hij daar kwam zonder bruiloftskleed, hebbende niets in te brengen voor zijn vermetel
  4. Geloof in Christus. Neem Hem aan, en omhels Hem als u uw ziel niet wilt verderven. Weiger niet het middel dat vrij voor u voorzien is in Christus. U wordt allen uitgenodigd, en verwelkomd om tot Christus te komen. O, kom dan, kom  dan, en weiger niet langer Zijn lieflijke nodiging te gehoorzamen. Door het aannemen van Christus zult u  zalig  gemaakt worden. Uw ziel zal gemeenschap  met God hebben. Maar als u niet gelooft, zult u eeuwig omkomen, en de toorn  Gods zal voor eeuwig op u liggen. “Hij die gelooft zal zalig  gemaakt  worden,  maar die niet gelooft, zal verdoemd worden” (Mark. 16: 16).

Amen.