Geliefden.
Hoogst gewichtig is de Vraag van de Heidelbergse Catechismus: ,,Wat gelooft gij van de Heilige Geest?” En geheel naar waarheid is het antwoord van ieder gelovige: “Eerstelijk, dat Hij samen met de Vader en de Zoon waarachtig en eeuwig God is; ten andere, dat Hij ook aan mij gegeven is, opdat Hij mij door een oprecht geloof Christus en al Zijn weldaden deelachtig make, mij trooste en bij mij eeuwig blijve.”
1) Dat de Heilige Geest niet maar een uitvloeisel van de Godheid, of een blote kracht Gods is, maar tegelijk eeuwig God met de Vader en de Zoon, is een levenswaarheid, die, hoewel gedurig door het verstand bestreden, nochtans waarheid zal blijven. Ja, evenzeer als de waarheid, dat de Heilige Geest een van de Vader en de Zoon onderscheiden Persoon
Dit is het blijmoedig geloof van ieder heilige. Hij overdenkt met heilige aanbidding en bewondering, hoe deze Geest, broedende als een duif, over de wateren zweefde en in de door het Woord van Christus, in het – uit het niet voortgebrachte chaos – blies en werkte; hoe deze Geest vóór de zondvloed, zolang Gods lankmoedigheid het verdroeg, het geslacht van de kinderen Gods strafte. Verder, hoe Hij het volk Israël als schapen door de diepte van de Schelfzee leidde; hoe Hij op de berg Sinaï aan Mozes de Heere Christus in de heerlijkste beelden voorhield en predikte; hoe Hij Bezaleël en Aholiab en alle wijzen mannen in het hart gaf, bij het bouwen van de tabernakel en het maken van alle zijn gereedschappen de Heere Christus af te beelden; hoe Hij op Mozes en de zeventig oudsten rustte, zodat zij profeteerden. En verder, hoe door Hem de richters Israëls het volk richtten, en door Hem bekleed met een blijmoedig geloof, zich op de vijanden van Gods volk wierpen en hen verdelgden; hoe door Hem koning David zijn Zoon Salomo de meest volmaakte geestelijke beschrijving van de tempel gaf; hoe Hij menigmaal in het midden van de Gemeente op een Profeet neerdaalde, die de versaagden toeriep: “Vreest niet; uw God is Koning!” Kortom, hoe alle Apostelen en Profeten, door Hem gedreven en gedragen, gesproken en getuigd hebben en in alle waarheid geleid zijn. Zodat zij predikten en getuigden met een macht, die alle het verhevene neerwerpt en al wat in het stof ligt, opricht en verheft.
2) Een andere levenswaarheid, door de Catechismus uitgesproken, is deze: “Dat Hij ook aan mij gegeven is, opdat Hij mij door een oprecht geloof Christus en alle zijn weldaden deelachtig make, mij trooste en bij mij eeuwig ”
De eerste waarheid, dat de Heilige Geest “samen met de Vader en de Zoon waarachtig eeuwig God is”, wordt met het hart niet geloofd, zolang deze tweede waarheid niet in het hart is. Dat zij dit voor ons is, is juist waarop het aankomt. Want zo betuigt de Apostel: “Die de Geest van Christus niet heeft, komt Hem niet toe.”
Mijn Geliefden! Ik wens u een rechte Pinksterdag toe. Dat de Noordenwind ontwake, en de Zuidenwind kome en uw hart en doorwaaie! (Zie Hoogl. 4 vers 16 ) Dat de Geest aankome van de vier winden en blaze in veel dorre beenderen, opdat zij mogen naderen, elk been tot zijn been; dat zenuwen, vlees en huid ze bedekken, en dan de Geest van de Almachtige daarin kome! Hoe dikwijls is over ulieden uitgesproken de zegen: “De gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen, amen!” Verstaat u, smaakt u deze zegen? Doorwaait, doordringt die zegen u, zo dikwijls u die hoort?
Welaan, ik wil u voorhouden wat in deze zegen ligt opgesloten. Hoort met uw hart en opdat het bij u waarheid zij, opdat het niet een woord van de lippen alleen is, maar van een eenvoudig ongeveinsd geloof: “Ook mij, ook mij is de Heilige Geest gegeven. Hij maakt mij Christus en alle Zijn weldaden deelachtig, en blijft bij mij in eeuwigheid.” Van dit standpunt uit predik ik u de Heilige Geest als de Trooster. Die van de Gemeente van Christus door de Vader gegeven is, en die Christus haar verworven en tot haar gezonden heeft.
Tekst: Johannes 14 vers 16, 17.
En Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in van de eeuwigheid; namelijk de Geest der waarheid, Welken de wereld niet kan ontvangen. Want zij ziet Hem niet, en kent Hem niet. Maar gij kent Hem. Want Hij blijft bij ulieden, en zal in U zijn.
In de laatste avonden vóór Zijn lijden sprak de Heere tot Zijn discipelen van Zijn heengaan tot de Vader. Hij openbaarde hen, dat zij van nu aan niet meer Zijn lichamelijke en zichtbare tegenwoordigheid zouden genieten. Tot nu toe was Hij bij hen geweest en waren zij in al zijn verzoekingen bij Hem gebleven. Tot nu toe was Hij hun Trooster geweest. Nu echter zou Hij heengaan tot de Vader, om hun woningen te bereiden; dan zou Hij terugkomen en hen tot Zich nemen. Daarvan verstonden zij weliswaar nog niets. Zij waren daarentegen zeer bedroefd en meenden, dat Hij toch wel bij hen blijven kon. En terwijl zij zonder Zijn zichtbare tegenwoordigheid in de wereld zijn zouden, zou allerlei nood over hen komen, en zouden zij allerlei droefheid smaken tot aan Zijn wederkomst. Want om Zijns Naams wil zouden zij van allen gehaat worden. Zij zouden noch bij de kerkelijke, noch bij de wereldlijke macht hulp en steun of bescherming vinden, veeleer gedood worden. Zelfs zouden allen menen, die hen doodden, Gode daarmee een dienst te bewijzen. Dat zouden deze echter doen, omdat zij noch de Vader noch Hem kenden. U zult daarover wel wenen en klagen, zei onze Heere, maar de wereld zal zich verheugen. Dit moest Hij hun aanzeggen, opdat, wanneer het geschieden zou, zij niet zouden geërgerd worden. Maar hun harten zouden bevestigd worden bij de ondervinding, dat alles zo kwam als de Heere hun tevoren gezegd had.
Maar hoe zou de arme discipelen door zulke noden heen komen? Hoe volharden? Hoe de overwinning behalen? De Heere belooft hen een andere Trooster: “Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid.” Deze Trooster dan noemt de Heere. Hij is de Heilige Geest, de Geest van de waarheid.
Een trooster (paracletos) is iemand, die onderricht geeft, en, terwijl hij onderricht geeft, met dit onderricht de leerling vrolijk maakt. Vervolgens betekent dit woord een advocaat, die de zaak voor een weerloos en onkundig mens op zich neemt. Ook wel een, die te hulp geroepen is, en die hetgeen wij beweerden krachtig verdedigt en hand- haaft, waar wij er geen raad meer ook wisten, en alle tegensprekers de mond stopt. Zodat zij, de ergste vijanden niet uitgezonderd, zeggen moeten: Het is de waarheid.
Zo’n Trooster hebben wij nodig, voor zover wij door de genade van de Geest aan Christus gelovig, bekeerd en wedergeboren, ook geroepen zijn, om, zoals God heilig is, heilig te zijn in al onze wandel. Als zodanige zijn wij geboren bewaarders van de Wet en van het getuigenis van Jezus Christus. En dan kan het ons in de wereld ook niet anders gaan, dan het de Apostelen van onze Heere ging, en zoals Hij het hun tevoren gezegd heeft. Want dit kan niet uitblijven: gaat u niet met de wereld mee, gelooft u niet wat zij gelooft, aanbidt u niet wat zij aanbidt, is uw wandel heilig, – zodat die alle huichelachtige wandel met zijn roem van heiligheid veroordeelt, – getuigt u alleen van geloof, van Christus en Zijn gerechtigheid, bekend u vrijmoedig de vrije genade, de soevereiniteit Gods tegenover al het willen en lopen des vleses; getuigt u, dat het alles Gods vrije ontferming is, dán zal ook uw wandel dienovereenkomstig zijn. En waar u niet meedoet, veeleer het goddeloze bestaan bestraft, zult u van iedereen gehaat zijn en geacht als slachtschapen. Ja, als God het toelaat, dan zal de vroomste ter wereld in zijn ijver voor God (Rom. 10 vers 2) u het allereerst doden. Ook zult u vlees en bloed, het hele lichaam dezes doods, met de wereld en duivel tegen u hebben. Zodat u menigmaal niet meer zult weten waar te blijven, geen God en geen Heere Jezus meer zult zien, maar zult zijn als een wees, die vader noch moeder meer heeft. Ja, als een verjaagd hoen, als vogelvrij, als niet waard langer te leven.
Maar hier komt nu de belofte van de Trooster, zoals de Catechismus zegt: “Hij troost mij.” Hebben wij met deze Trooster gemeenschap, dan kunnen wij vrolijk zingen:
Neem, vijand, alles vrij, U hebt geen baat daarbij:
Het Rijk moet ons toch blijven.
De grond van onze gemeenschap met de Heilige Geest is, dat Hij door Jezus Christus gezonden werd, om onze Trooster te zijn. Deze Trooster is de Geest van Christus, Dezelfde Die ook de Geest van wedergeboorte, van geloof, van heiliging, van genade en van gebeden is. Het is liefelijk om te vernemen, op welk een wijze onze Heere van deze Trooster spreekt.
Zo spreekt onze Heere: “Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid; namelijk de Geest der waarheid, Welke de wereld niet kan ontvangen. Want zij ziet Hem niet, en kent Hem niet. Maar gij kent Hem. Want Hij blijft bij ulieden, en zal in u zijn.”
O, wanneer wij de Heere liefhebben, dan houden wij Zijn geboden. En welke geboden? Dat wij in Hem blijven, ons alleen aan Hem houden, Hem erkennen en belijden als de ware Wijnstok, zonder Welke wij niets vermogen, zonder Welke wij volstrekt geen vruchten kunnen voortbrengen. De vrucht echter is, dat wij de broeders liefhebben. Doen wij dat, dan haat ons de wereld, dan bestrijden ons vlees en bloed; en dan worden wij bedroefd. Maar nu komt de Trooster, zoals de Heere beloofd heeft: Hij zal komen! Wat brengt Zijn komst teweeg? Hij, de barmhartige Hogepriester, Die met één offerande in eeuwigheid volmaakt heeft degenen, die geheiligd worden (Hebr. 10 vers 14), de Zoon, Die als Koning de Zijnen voor de wereld bewaart, tegen alle vijanden beschermt, wil niet dat wij bedroefd, maar in Hem verblijd zijn.
Hij bidt de Vader, op grond van het door Hem aangebrachte losgeld, op grond van het verdrag tussen de Vader en de Zoon, dat Hij de Zijnen uit de wereld zou vergaderen en eeuwig bij Zich houden, op grond van de eeuwige liefde en het welbehagen van de Vader; op grond dat Hij, de Zoon, deze Trooster voor de Zijnen verworven heeft. En Hij is van de verhoring zeker. In deze zekerheid zegt Hij: “De Vader zal Hem geven als een vrijwillige gift, omdat Hij u in Mij verkoren heeft.” U behoeft hier naar uw verdienste niet te vragen. Hij wil Hem geven, niet als een tijdelijke, voorbijgaande Gave, maar opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid. Zo geeft de Vader de Heilige Geest op het gebed van de Heere Jezus als een Gave, die Hem niet berouwt, en eeuwig bij ons blijft. En zo is het waarheid, zo wordt het ondervonden. Ja, welk een belofte, welk een genade, dat de Heere het Zelf herhaalt. “Hij blijft hij ulieden, en zal in u zijn.”
Welk kind van God moet zich over zulke genade niet verwonderen? Zie eens terug op de in Gods genade afgelegde weg. Hoe dikwijls bent u niet beschaamd geworden door de vraag: “Weet u niet, dat gij een tempel Gods zijt, en dat de Heilige Geest in u woont?” Hoe dikwijls hebt u niet reden gehad met David te smeken: “Neem uw Heilige Geest niet van mij”? Nochtans, de Heere heeft woord en trouw gehouden! En Hij houdt woord en trouw! Bij wie? Bij alle olie-kinderen (Zach. 4 en Openb. 11), die het de duivel niet gewonnen geven, maar daaraan vasthouden, dat genade genáde is.
Die het de wereld niet gewonnen geven, maar daaraan vasthouden, dat de heiliging ligt in het bloed en de Geest van Christus. Die het de zonde niet gewonnen geven, om terwille van haar de genade te laten varen, maar aan genade vasthouden, om telkens opnieuw verlost te worden van de tirannie van de zonde, van de duivel en van de wereld. Bij deze blijft Hij, de Trooster, in deze is Hij, en dat worden zij gewaar zo dikwijls als zij in nood verkeren. Daarom zegt ook de Heere: “Gij kent Hem.” Dat is waar; daaraan, dat Hij bij ons blijft en in ons is, kennen wij Hem zeer goed. De aangevochten ziel kent Zijn stem. Zijn spreken is niet als van een mens, maar als scheppende en over alles heendragende, zodat men heilig begint te lachen, en zich menigmaal verheugt met onuitsprekelijke vreugde. Wij kennen Hem daaraan, dat Hij getuigt met onze Geest, dat wij kinderen Gods zijn. Ook ondervinden wij wel in het geestelijk leven, hetwelk nooit stilstaat, dat alle het klagen, zuchten, steunen, bidden, getuigen, zich verheugen, zingen en juichen, evenals alle hoop op en alle voorsmaak van de eeuwige zaligheid niet uit ons, maar uit Hem zijn. Maar zo is Hij ook onze kracht, dat het waarheid wordt: Hij, Die in u is, is machtiger dan allen, die tegen u zijn.
De wereld weet daarvan niets. De wereld heeft geen ander geloof dan aan dat, wat gezien wordt, geen geloof dan aan eigen kracht, aan het “doe dat”, aan haar werken en haar heiligheid, en zodra haar zichtbare steunsels gevaar lopen, trekt zij zich terug. De natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn. Want zij zijn hem dwaasheid, en welke wonderen van trouw, van ontferming en genade Gods er ook onder zijn ogen geschieden, hij ziet en begrijpt er niets van. De macht van de Trooster in de gelovigen, en de zekere rust, die zij door deze Trooster hebben, blijft voor hen een verborgenheid. Maar ook juist daarom zijn die „olie-kinderen‟ een hele wereld te machtig, hoe zwak en ellendig zij ook in zichzelf zijn mogen. De Heere leert ons deze Trooster kennen met een Naam, die Hem volkomen kentekent. Hij noemt Hem: de Geest van waarheid. De wereld kan Die niet ontvangen, omdat zij de leugen liefheeft. Zo heeft dan de wereld – wat zij ook van de Heilige Geest weet te vertellen, de geest van leugen. Maar ziehier de geheime macht, waarmee de Trooster de gelovigen omringt en vervult. De wereld mag de leugen bepleisteren zoals zij wil, tenslotte wordt zij toch te schande, zij kan niets dan leugen te voorschijn brengen. En wat is de leugen? Een wolf in een schaapsvacht! Een ezel in een leeuwenhuid! Maar moge de waarheid ook lang miskend worden, aan het worgen der schapen, aan de gang en aan de lange oren herkennen de landlieden ten laatste wel de wolf en de ezel. De goede zaak behaalt ten laatste toch de overwinning.
O, welk een troost voor een ieder, die Gods waarheid liefheeft en zo menigmaal zucht: “Leid mij in uw waarheid en leer mij!” Deze Trooster is de Geest van waarheid. Het is juist de waarheid van Christus, die door duivel en wereld in hem wordt bestreden. Het is juist de waarheid van Christus, die door ons eigen vreesachtige hart wordt aangevochten. En al degenen, die uit de dienst van de dode werken overgezet worden in de dienst van de levende God, gaat het om waarheid. Zij hebben de waarheid lief; of zij er zelf bij omkomen of behouden blijven, dat is hun om het even, als de waarheid maar waarheid blijft. Maar, wat ondervinden zij dan? Zou de duivel kunnen gedogen, dat zij de gevangenis, waarin hij de zielen onder de wet van de zonde en de dood gevangen houdt, zou ontsluiten? Zou de zonde kunnen verdragen, dat deze liefhebbers van de waarheid zo‟n omwenteling in haar rijk teweegbrachten, waardoor de zonde alle haar heerschappij zou verliezen? Zou de wereld kunnen verdragen, dat er een waarachtige heiligmaking opkwam, waardoor alle spinnewebben van haar gehuichelde heiliging met de bezem van het Woord weggevaagd, en alle haar giftige spinnen op de vlucht gejaagd of gedood werden? De wereld noemde de Heere “Beëlzebul.” Zij zeiden: “Hij heeft de duivel!” Men schold Hem voor een verleider uit; zoals de Meester, zo ook de rechtgeaarde en welgeoefende discipel. De wereld zet hem de kettermuts op. Heeft dan de discipel een hart van ijzer en staal? Juist in deze nood en angst komt de Geest van waarheid hem te hulp. De Heere heeft Deze beloofd! En ook waar de overgang uit de dienst van het “doe dat” in de vrijheid van Christus, zoals men is, moet plaats hebben, of waar deze overgang moet bevestigd worden, ook daar komt de Geest te hulp, Die door Zijn genade het hart versterkt en bevestigt, om in het aangezicht van de wereld, de hel en het aanklagend geweten te betuigen: “Hier sta ik, ik kan niet anders, God helpe mij!”
Volk van de Heere! Dat deze Geest bij ons is en in ons is, ontwaart u, terwijl ik dit uitspreek. En dat Hij bij ons blijven zal, totdat wij de geest geven, en ons dan ook geleiden zal, door het enge dal van de schaduwen van de dood tot voor de troon van het Lam, – dat is ons verzekerd. De waarachtige Getuige heeft het gezegd. Hij blijft bij u in eeuwigheid! Wat een genade! Wat een voorrecht! Ik kom bij een andere gelegenheid er nog eens op terug, wat ons door de Heere van deze Trooster nog meer beloofd werd, – onder andere, dat Hij ons alles leert en ons alles indachtig maakt, wat de Heere ons gezegd heeft. En hoe Hij daardoor in ons de vrede bewaart, die de Heere ons gelaten heeft, toen Hij zei: “Mijn vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u.”
Het zou mij te ver leiden, als ik u heden nog wilde uitleggen, wat de Heere nog meer van deze Trooster belooft, namelijk: “Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen; alles wat de Vader heeft, is het Mijne; daarom heb Ik gezegd, dat Hij het uit het Mijne zan nemen en u verkondigen.” Ook in deze woorden ligt een schat van troost, maar voor ditmaal wilde ik u alleen dáárop opmerkzaam maken, welk een dierbare en hoge Gast bij ons inwoont.
Hij heet de Trooster, de Heilige Geest, de Geest van de waarheid, en is de levende en almachtige God, Die Zijn Wetten in ons verstand schrijft, ja, ze ook in ons hart grift. Waarom heeft Hij woning bij ons gemaakt? Opdat de Vader en de Zoon door Hem de Raad van zaligheid, het werk van de genade in ons zouden voortzetten. Opdat zo alles, wat God met ons volgens Zijn eeuwig raadsbesluit voorheeft, door Hem in ons volbracht worde. Opdat de Geest het gemis van de lichamelijke tegenwoordigheid van Christus bij ons zou vergoeden. Opdat God gerechtvaardigd worde in Geest gelijk Hij geopenbaard is in het vlees. Eindelijk, opdat wij aan de hand van deze Geest zouden wandelen, totdat de Heere komt, om ons tot Zich te nemen, waar Hij is.
Het is liefelijk, te vernemen, van waar deze Geest komt en hoe Hij komt. Hij gaat uit van de Vader, zegt onze Heere. (Joh. 15 vers 26.) Hierin is ons geopenbaard, hoe de Vader de Oorsprong is van de gemeenschap van de Heilige Geest met ons. Hij gaat uit van de Vader, opdat wij al de werkingen van Zijn genade kennen in de uitvloeisels van Zijn vrijmachtige liefde, welke ons uitverkoren heeft. Het voornemen van de Vader, het voornemen van Zijn eeuwige liefde is de oorzaak van Zijn komst. Op deze grond rust de bede van de Zoon, dat de Vader de Geest zou geven als loon voor de arbeid van Zijn ziel voor God en de Gemeente. Ten gevolge van deze bede gaat de Geest vrijwillig uit van de Vader en komt tot ons neer. Voorwaar, dit is wel om in het stof neer te buigen en te aanbidden!
Wij vernemen vervolgens de vrije wil van de Geest in dit werk, dat Hij komen wil en onze Trooster zijn. Wij vernemen de wonderbare nederbuiging van de Heilige Geest tot ons, dat Hij het zware werk van een Trooster op Zich wil nemen, zoals de Zoon het werk van de verlossing, en de Vader het werk van de genadige uitverkiezing en van de machtige trekking door de Geest tot de Zoon, op Zich genomen heeft. Zoals Christus alleen met arme zondaren te doen heeft, zo heeft de Geest alleen met versaagden, bekommerden, hard aangevochtenen, ongeleerden en treurenden te doen. Met hen, die wenen en klagen en zich in voortdurenden angst bevinden; hetzij omdat de duivel hen aanklaagt, dat zij onreine klederen dragen, hetzij omdat het geweten hen beschuldigt, dat zij tegen Gods geboden zwaar gezondigd en geen derzelve ooit gehouden hebben; hetzij omdat de wereld hen slacht en opeet, alsof zij brood at. Hij wil niet anders dan een gegeven Geest zijn.
De Vader zal Hem geven, zegt onze Heere. Hij heeft alleen lust in genade. En opdat genade verheerlijkt zij, laat Hij Zich als een Gave schenken. Hij laat Zich geven, zoals de Zoon Zich overgeven liet. Daarin bestaat Zijn vrijwilligheid. Waar Hij komt, daar wil Hij uit genade heengezonden zijn. Hij wil een vrije Gave heten. Daarom wordt Hij ook door het Evangelie, – dat is, uit louter genade en niet uit werken die wij zouden gedaan hebben, – ontvangen. Daarom heten ook al Zijn werkingen: genadegaven. Alleen daartoe is Hij bereid, Zich aan de zielen van de uitverkorenen en verlosten te laten geven. Dat is ook ons houvast, waarbij wij gehouden worden en Zijn gemeenschap genieten.
Hij komt niet uit eigen macht en op eigen gezag. Hij komt op gezag van de Vader en van de Zoon. Onze Heere belooft: “De Vader zal Hem zenden in Mijn Naam” (Joh. 14 vers 26), en: “Ik zal Hem u zenden van de Vader.” (Joh. 15 vers 26.) Zo is het naar de ordening, die vrijwillig vastgesteld werd tussen de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, om het werk van onze zaligheid volkomen te volbrengen. Hij zegt niets uit Zichzelf. Hij komt! Hij, de almachtige God, met het hoge gezag van de Vader en van de Zoon, om te troosten met de genade van Jezus Christus en met de liefde Gods.
Zo komt Hij. Hij komt overeenkomstig de drie wondervolle eigenschappen van het Genadeverbond.
- Dit Verbond is geheel vrij, opgericht uit vrije goedheid, daarom wordt de Trooster
- Dit Verbond is in alle opzichten wel geordend en vast, en komt voort uit de liefde van de Vader door de verdiensten van de Zoon. Het heeft zijn grond in de liefde van de Vader en in het bloed van de Zoon van God. Daarom wordt de Geest
- Dit Verbond is krachtig werkzaam en onweerstaanbaar. Daarom wordt de Geest uit gegoten, zoals Paulus zegt: “Denwelke Hij over ons rijkelijk heeft ” (Tit. 3 vers 6; vergelijk Jesaja, 32 vers 15; 44 vers 3 en Zach. 12 vers 10.) En zoals de Heere bij de Profeet Jesala betuigt: “Ik zal water gieten op de dorstigen. En stromen op het droge, Ik zal mijn Geest op uw zaad gieten, en mijn zegen op uw nakomelingen.”
Wat de Heere beloofd heeft, dat heeft Hij vervuld, niet alleen op de vijftigste dag, waarvan wij heden gedachtenis vieren, maar vóór en na heeft de Heere deze belofte vervuld, en wij, die deze Trooster in ons hebben, zijn daarvan getuigen.
Hoeveel oorzaak hebben wij niet, om te danken, ja, om te juichen en op te springen in onze God, dat Hij bij ons Zijn Woord waargemaakt en trouw gehouden heeft; wij, die met deze Trooster zijn begenadigd! Voorwaar, als wij eens recht overwegen en bedenken, hoe wij tot nu toe in al onze noden en angsten zijn geleid, gedragen en geschraagd, en hoe deze Geest bij ons is gebleven niettegenstaande onze blindheid en de hardheid van ons hart, ons verslagenheid en twijfelen, ons ongeloof en onze duizenden zonden – hoe deze Trooster voortdurend de liefde opgewekt, het geloof gesterkt, de hoop van de zaligheid levend gehouden heeft, en ons tot dusver over elke tegenstand heengeholpen heeft; hoe Hij ons tegenover wet, zonde, dood, duivel en wereld voortdurend de genade van Jezus Christus en de liefde van de Vader heeft te aanschouwen en te genieten gegeven, en hoe wij Hem van de Vader en van de Zoon als een vrije gave ontvangen hebben, – wat kunnen wij dan anders dan aanbidden en in dit vaste vertrouwen leven: de trouwe God zal het ook verder wel maken en zorgen, dat wij op de weg niet omkomen!?
Een ernstige, zeer gewichtige vraag is deze: Hebben wij allen deze Trooster ontvangen?
Het antwoord is ontkennend. Er zijn er, die er om zuchten en bidden. Dat deze toch niet vertragen in het gebed. Want de Heere zegt: “Hoeveel te meer zal de hemelse Vader de Heilige Geest geven degenen, die Hem bidden.” (Lukas 11 vers 13.)
Er zijn echter velen, die er volstrekt niet bekommerd over zijn, dat zij deze Geest niet ontvangen hebben. Indien deze bij de wereld willen blijven en met de wereld willen meelopen, dan wacht hun een eeuwig huilen en wenen, wanneer alle geplaagde kinderen Gods ingaan in de eeuwige vreugde, welke voor hen bereid is.
Als zij daarentegen uit de wereld willen gered zijn, welaan, dat zij dan gehoorzaam zijn aan de stem van de Geest: “Heden, verhardt uw hart en niet!” De belofte van de Heilige Geest geldt ook nog heden degenen, die zich in waarheid tot God bekeren.
En u volk, in wier hart en gebaande wegen zijn, houd moed! Juich zo luid u kunt. Want de Trooster, de Heilige Geest, blijft bij ulieden! Weldra zullen wij alles, waarmee Hij ons hier zo rijk vertroost, met onze ogen aanschouwen.
Amen.
Recente reacties