Vader! Vergeef.
Zoals het zevenstemmig bazuingeklank, onder welks machtige galm eenmaal de muren van Jericho vielen, waardoor de Israëlieten de toegang tot het beloofde land ontvingen, zo klonken door het geheimzinnig duister van de lijdensnacht zeven kruiswoorden, die een nog veel grotere uitwerking hadden dan de zeven bazuinblazingen voor Jericho.
Het waren zeven wonderbaarlijke tonen die de met vloek beladen wereld haar verlossing, en de vermoeiden en belasten haar sabbat Gods inluidden.
Deze zeven kruiswoorden flikkeren als zeven hemellichten en verlichten ons het heiligdom van Jezus hart. Ja het opent voor ons de toegang tot de binnenste diepten van de kruisverborgenheden.
Ja, het is als zevenvoudige bloesem die voor ons ontluikt uit de dorre en afzichtelijke stam des kruises. Uit die dode stam, met het bloed van de lijdende Christus bedauwd en daarom bloeiend, ja daarom voor ons blijdschap en verkwikking ademend.
Deze tonen komen ons tegemoet uit vier evangeliën en vormen samen een heerlijke harmonie. Geen van de evangelisten heeft ze alle zeven opgetekend, maar de één bewaarde voor ons het ene woord, en de ander het andere woord. Dit wijst ons er op dat de vier evangelisten wezenlijk één geheel vormen. Als vier stemmen, maar één koor. Het is één, maar door haar zevenvoudige klank als heilig aangeduide symfonie.
Dat aan Lukas ten deel viel om deze eerste kruiswoorden te mogen optekenen komt overeen met zijn bijzondere apostolische roeping, want het was hem bij voorkeur tot taak gesteld om ons Christus als de barmhartige Beminnaar van zondaren voor te stellen.
En hoe verheerlijkt de Heere zich in deze hoedanigheid toch wel in het bijzonder bij het uitspreken van de woorden die onderwerp van onze overdenking zijn. Het is Zijn hogepriestelijke bede die ons tegemoetkomt. En ik zou niet weten wat de zondaar zich meer kan wensen, ja wat hem lieflijker in de oren klinken kan dan deze woorden:
Lukas 23: 34 En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.
Wij treden terug in de huiveringvolle nacht naar de heuvel Golgotha, om die diepe duisternis met een zonnestraal van ontferming te zien doorstralen, zoals nooit een meer verblijdende en bezaligende lichtstraal de wereld verlicht heeft. In de voorbede van den bloedende Jezus aan het kruis ontvouwt deze straal zijn glans.
In deze glans werpt de Goddelijke Lijder van Zijn kruis de eerste heerlijke vruchten van Zijn lijden de mensheid, tot welker verlossing Hij gekomen is, in de schoot. Verdiepen wij ons dan met geheel onze aandacht in het bewonderenswaardig Hogepriesterlijk gebed en wel in het bijzonder de inhoud van dit gebed.
Moge de Heere niet ver van ons zijn en geve Hij aan het Woord Zijner genade een zevenvoudige weergalm in ons hart.
- De inhoud van het gebed
Ontzettende dingen gebeuren er op Golgotha. Een koor uit de afgrond der hel gaat het Hemels bazuingeklank woedend en tierend vóór. De macht van de duisternis put zich uit in de uitgietingen van woede, lastering en wee. Wat is het, dat juist de mannen, wier roeping het is, het heilige in de tempel te bewaren, zich als ijverige werktuigen der hel openbaren? Zonder het te vermoeden missen deze Belialskinderen nochtans hun doel. Zij bedoelen de Man aan het kruis te vernederen, en moeten hem, onbedoeld, enkel verheerlijken. Zij zijn er op uit om Hem het laatste overblijfsel van Zijn kroon van het hoofd te rukken, maar lichten daarmee enkel de sluier van Zijn majesteit op.
Hoort de spotredenen waarmee zij den Heilige bespuwen, maar merkt tegelijk op hoe deze uitvallen. Bij het juiste licht bezien zijn het niet anders dan de eervolste getuigenissen. Anderen heeft Hij verlost – zo beginnen zij- en Hij kan zichzelven niet verlossen. Voorzeker, deze onbewimpelde belijdenis van Zijn haters, dat Hij anderen heeft verlost, is van hoog gewicht omdat het op de historische waarheid van Christus Messiaanse wonderen, op Zijn genees en verlossingsdaden een nieuw bevestigend zegel drukt.
Hij heeft op God vertrouwd – zo gaan zij voort. Komt, hierin wordt ons door Zijn vijanden getekend hoe zich in Zijn gehele verschijning, zijn naar de hemel gekeerd en aan God overgegeven hart moet hebben uitgedrukt. Zodat het zelfs voor een verhard volk, gelijk deze nietswaardigen waren, niet verborgen bleef.
Hij heeft gezegd – zo roepen zij verder- Ik ben Gods Zoon, de Uitverkorene Gods. Kan het ons anders dan tot blijdschap verwekken om ook uit de mond zijner vijanden te horen dat de Heere zichzelf voor de Zone Gods verklaard heeft? En dat Hij dus de verborgenheid Zijner eeuwige geboorte niet verborgen gehouden heeft?
Gij die den tempel afbreekt – zo schreeuwen zij verder – en in drie dagen opbouwt, verlost uzelven . Ziet gemeente, hoe zij ook moeten bezegelen dat Hij op de meest heldere wijze zijn opstanding uit de doden vooruit verkondigd heeft.
Niet minder bevestigen zij door hun woorden Indien Hij de Christus is, de Koning van Israël, zo kome Hij af van het kruis, dat de Zaligmaker zich werkelijk en bij herhaling deze betekenisvolle titel van Koning heeft toegeschreven.
Kortom, wat doen zij dus, die lasterende knechten? Zij willen in hun toorn een edelgesteente in stukken slaan, en geven, terwijl zij het verbrijzelen slechts gelegenheid om in Zijn schitterende gruizels Zijn rechte echtheid te bewijzen.
Zij ontbladeren in hun woede een wonderroos Gods, maar brengen daardoor, zonder het te vermoeden, de glans en de geur van deze heerlijke bladeren te heerlijker voor de dag.
De Heere hoort aan Zijn kruis de bijtende spot en smaadwoorden, die van beneden naar Hem geworpen worden. Hij weet vanwaar zij komen, en wie de lasteraars, zonder dat zij zich er van bewust zijn tot werktuigen zijn. Hij hoort in de uitgietingen van hun woede slechts de ruwe weerklank van die aanspraken, met welke de duivel, de vorst des afgronds, Hem eenmaal in de woestijn aan het einde van 40 dagen tot Hem toetrad. Maar, zoals het ook in die verzoeking was, zo is het ook hier. De bewustheid, dat Hij zich op de, door Zijn hemelse Vader aangewezen weg bevind, is Hem een ondoordringbaar schild, waarmee Hij de vurige pijlen van de booswicht opvangt en krachteloos maakt.
O, dat wij thans een blik in Zijn binnenste konden werpen. Maar een diep stilzwijgen verbergt ons, als een voorhangsel deze verborgenheden. Of in deze ogenblikken, de maat van de tegen Hem uitschuimende krenkingen overloopt? Of de gloed van een heilige ontroering in Hem opstijgt? Of er thans donders rollen door Zijn ziel, gelijk het anathema Maran-atha van de apostel? Of zijn hart met een: “vergeld den boosdoeners naar hunne werken” zich keert tot Hem, die zich een wreker der goddelozen noemt? en of in de diepte van zijn eigen gemoed misschien wel een rechterlijk wee tegen deze kinderen belials, deze vloekwaardigen verheft?
Ware dit het geval, Zijn heiligheid zou daarbij onbezoedeld gebleven zijn, en zelfs de hel had Hem de eere moeten geven, dat Hij rechtvaardig handelde om voor altijd af te staan van de verlossing van dit gebroedsel van Adams geslacht.
Maar, stil! Ziet Zijn lippen bewegen zich. Hij wil spreken. Wat zullen wij nu horen? Zal iets van het genoemde van het kruis nederwaarts klinken? Men zou het kunnen verwachten. Ziet! Hij opent Zijn mond. Doch, wat is dit? Mogen we onze oren vertrouwen? Vader! Zo begint Hij. Doch, hoe verder? Misschien: laat deze drinkbeker aan mij voorbijgaan? Nee, nee, de drinkbeker drinkt Hij gaarne. Hij weet immers waarom Hij die ledigt. Misschien dan: Vader! Maak een einde aan mijn schrikkelijke ellende? Ook dat niet! Aan zichzelven denkt den Lijder in het geheel niet, maar slechts aan Zijn pijnigers en moordenaars. En wat bidt Hij voor hen af? Het oordeel? O nee! Dan misschien verschooning en verzachting hunner straf? Mijne vrienden! In deze bloedende Lijder, bidt een Koning. En die geeft, waar Hij wil geven, niet half…
Vader! Zo roept Hij, Vergeef het hun. Wat? Werkelijk hun? Wie meent Hij? Toch wel niet die satanskinderen, die Hem aan het kruis hebben geslagen? Toch niet die gewetenloze tijgers, die hem juist nog met de giftige beten van hun spot het vlees afscheurden?
Ja! Zij zijn het; zij, die Hij bij zijn voorbede bedoelt, zij zijn het. Voor hen begeert Hij genade en vergeving. Wij buigen ons hoofd en bidden aan… Welk een woord! Vader, vergeef het hun, en in die woorden, welk een daad! Ja, deze daad is groter dan de schitterendste wonderen, waarmee Hij als met blinkende gedenktekenen Zijn weg door de wereld kenmerkte.
Wel was Christus schitterend schoon in de daad van Zijn verheerlijking op de Thabor, maar hier blinkt Hij nog in meer verheven licht. Vergeef het hun! O, hoe is het mogelijk! Met deze woorden, die oprecht gemeend zijn, zoals zij uitgesproken worden, bedekt Hij de met schuld beladen hoofden Zijner moordenaars met het gouden schild der liefde, om hen tegen de pijlen van de welverdiende toorn Gods te beschermen.
Met deze woorden, die zelfs de engelen in verbazende aanbidding moesten brengen, neemt Hij de bloedhonden in de armen zijner barmhartigheid, en draagt ze de trappen van de troon zijns Vaders op, om ze aan Zijne genade aan te bevelen. Want weet het, het vergeef het hun, wil in Jezus mond niet enkel zeggen: Reken hun slechts deze aan Mij gepleegde moordslag niet toe. Nee, waar Jezus Zijn vergeef uitspreekt daar omschrijft Hij een wijde, ja zeer wijde kring, en omvat uitwissend het gehele zondenregister. Uit Zijn mond betekent dit vergeef: werp het gehele zondenbeeld huns levens in de diepte der zee, en gedenk aan geen hunner overtredingen meer, maar beschouw deze vuile zondaren voortaan als rein voor U, en handel met hen als met heiligen.
Er zijn mensen op deze aarde, voor wie niemand meer kan bidden, omdat ze al te diep zijn weggezonken. Er zijn er ook, die niet eens meer wagen om voor zichzelf te bidden, omdat hun geweten getuigt, dat zulke nietswaardigen als zij zijn, niet meer op verhoring mogen rekenen. Welk een uitzicht wordt er aan lieden van dit soort alhier geopend. Ach, wanneer er op aarde voor hen geen hart meer klopt, zo mogen zij weten, dat het hart van de Koning aller Koningen nog voor hen slaat. Wanneer dan onder hun vrienden niemand meer gevonden wordt, die hen voorbiddend gedenkt, dan schaamt zich misschien den Heere der heerlijkheid nog niet, om hunne namen voor de troon des Vaders te dragen.
O, welk een hope bot en bloeit er voor de wereld der zondaren op de heuvel Golgotha! En wanneer de grote Voorspreker dáár voor een misdadiger tussentreed, o hoe treft dát doel! Mocht een ganse wereld zich daar tegen kanten, Hij maakt zalig die Hij wil! Met een onafwijsbare macht dringt Zijn stem tot het hart des Eeuwigen Vaders door. Zijn gebeden worden altijd verhoord. Bergen van zonden stuiven weg voor Zijn voorspraak. Hoe hoogst betekenend en beduidingsvol is het, dat de Heere met Zijn Vader! Vergeef! De zevenklank van Zijn kruiswoorden opent. Dat vergeef! Verlicht niet alleen de hemel der liefde welke Hij in Zijn boezem draagt, maar tegelijk schittert het als een heldere bliksemstraal door het donker van geheel den lijdensnacht, en ontcijfert ons de geheimenisvolle houding, welke de Heilige Israëls hier als Borg, Middelaar en Hogepriester aanneemt.
Recente reacties