Wanneer de tevoren bepaalde tijd nadert, voor de werkelijke uitdeling van de voorrechten van het genadeverbond, wordt het zo beschikt dat de uitverkoren ziel, op aandrang van de rechtvaardigheid en de wet van God, gedagvaard wordt wegens zijn schending van de wet. De beschuldiging wordt op zijn consciëntie aangedrongen; God zit, terwijl het woord Hem door de invloed van de Heilige Geest, die met het woord gepaard gaat, ontdekt, als Rechter. Zijn tegenwoordigheid, majesteit, rechtvaardigheid en heiligheid worden werkelijkheid en hij staat nu in dit benedenhof voor de rechtbank van God, die daar is opgericht. Hij wordt uitgezet uit zijn loocheningen, pleitredenen, vergoelijkingen, uitvluchten of ontwijkingen, die hij kan bedenken; waarop hij voor dit benedengerechtshof voor God staat, overtuigd van zijn schuld, en met gestopte mond.
Indien een vonnis zou worden uitgesproken terwijl de zaken zo staan, moet het onvermijdelijk een vonnis van veroordeling zijn. De beschuldiging is bewezen, de aanklacht is afdoende, alle pleitgronden, die voorgesteld zijn worden terecht afgewezen. Maar aangezien de bestemde tijd nu gekomen is, komt de getrouwe Voorspraak, Die niet een van de Zijnen wil verliezen, tussenbeide, Hij verschijnt in het Hogerhuis waar Hij met Zijn eigen bloed is ingegaan, en stelt Zijn eis in ten behoeve van de misdadiger, die hier beneden voor Gods rechtbank wordt aangeklaagd, op deze wijze (hoewel niet in zodanige woorden, of in het geheel niet met woorden, daar vraag ik niet naar): “Deze ellendige misdadiger was de Uwe door schepping, Uw gevangene door zijn rebellie; maar Gij hebt hem Mij gegeven. Ik heb de vloek van de wet, die zijn zonden verdiend hebben, voor hem gedragen, aanschouw Mijn wonden! Ik heb alle zaligmakende zegeningen verworven, zie! daar is Mijn bloed! de prijs van de verlossing. De bestemde tijd is gekomen. Daarom verzoek Ik, dat hij, met het oog op hetgeen Ik gedaan en geleden heb, wordt vrijgesproken en dat hem verworven genade wordt geschonken, om hem in staat te stellen zijn eis in te stellen voor de rechtbank, waar hij nu als een persoonlijk overtuigde staat; en eindelijk dat hij daarop ontslagen, aangenomen, en in het rustig bezit gesteld wordt van alle verworven voorrechten”. Een ieder, die de rechtzinnige leer erkent, moet bekennen, dat de verschijning van Christus in het heiligdom niet minder te kennen geeft, dan de offerande en voorbidding van Christus, en haar onderlinge betrekking.
Hoewel de voorbidding van Christus als een gebed wordt voorgesteld nochtans is het geen eigenlijk bidden; maar in zover als het Hemzelf betreft is het een aanspraak of een recht, hoewel het, evenals andere wettige eisen, uit achting voor de Majesteit van de Rechter in de vorm van een gebed.
Recente reacties