U weet wat Jerobeam zei toen hij het gouden kalf invoerde: ‘Het is ulieden te veel om op te gaan naar Jeruzalem (en daar te aanbidden); zie uw goden, o Israël, die u uit Egypteland opgebracht hebben’ (1 Kon. 12: 28). Hij wil zeggen: het valt niet te ontkennen dat het Gods wet is dat we opgaan naar Jeruzalem en daar aanbiddden. Echter, met alle respect voor Zijn wijsheid, het is een bekrompen wet; het is te veel en meer dan nodig is. Als God maar aanbeden wordt, twijfel ik er niet aan of de plaats wáár maakt niet uit. Daarom is het niet goed om zo fanatiek te zijn en het volk een te zware last op te leggen. Laten we ons niet pijnigen door onze jonge kinderen, de jongetjes althans, driemaal per jaar mee te nemen naar Jeruzalem.’ Zo wilde Jerobeam de buikriem losser maken door Gods dienst te verlaten. In het godsdienstige leven bestaat er zoiets als wat met ‘tact’ en een ‘gematigdheid’ noemt. Dit zou dan de enige veilige weg zijn om te gaan. Laat de nuchtere en verstandige mensen u voorgaan, volg hen na, dans naar hun pijpen, dan gaat het zeker goed. Ondertussen verlaten we Gods inzettingen…