McCheyne (1813-1843) – Preek Hosea 6: 4
“Hier doet zich dan de bijzondere gelegenheid voor, om u de Christus te prediken! Met al Zijn gaven en zegeningen aan ieder in het bijzonder in deze gemeente. Iedere man, iedere vrouw en ieder kind predik ik, in de naam van mijn grote Zender, onvoorwaardelijk en om niet, een gekruiste Zaligmaker, als uw Burcht en uw Gerechtigheid, uw Toevlucht en uw Sterkte. Ik heb het koord van het evangelie zo diep laten neerdalen, dat zelfs zondaars die klein van persoon
zijn, zoals Zacheüs, nooit kunnen zeggen; het was niet voor mij. Ach, zult u op zo’n grote zaligheid dan geen acht slaan?

Als Christus dan zo laag wil afdalen voor zondaren en zijn genade om niet te verkrijgen is, dan is het duidelijk, dat allen die leven en sterven zonder Christus het oordeel zullen ondergaan. “Die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen die Mij haten, hebben de dood lief”. Och! Het is bedroevend, dat dezelfde waarheid, die het leven geeft aan iedere gelovige ziel, de dood werkt voor al de anderen. Wat zal ik u doen Efraïm?

O mijn broeders! U zult geen verontschuldiging vinden voor Gods aangezicht, als u heden niet behouden wordt. Het koord van het Evangelie is heden zo laag afgedaald. Als u onbekeerd van hier gaat, onbekeerd dit jaar uit gaat en onbekeerd dit leven verlaat zal uw oordeel des te zwaarder zijn in de jongste dag. Als Christus niet tot u gekomen was, had u geen zonde, maar nu hebt u geen voorwendsel voor uw zonde.”