En daarom vermaan ik u, vooral de zodanigen, die zielen zullen behandelen, en voorts ieder mens in het bijzonder, dat gij uzelf hierin oefent, door studeren, lezen, overdenken en bidden, opdat gij in uw aanvechtingen van uw en ander zijn gemoed, zoudt kunnen bestieren en vertroosten, en van de wet tot de genade, van de eigen, werkzame, tot de lijdelijke of toegerekende Gerechtigheid overbrengen, in één woord: van Mozes tot Christus. Want de satan is gewoon in bekommering en aanvechting des gewetens, ons door de wet te verschrikken en de ziel te bezwaren met de vuilheid onzer zonden, en dat wij ons leven zeer slecht hebben doorgebracht, ons dan voor ogen houdende de toorn en het oordeel Gods, de hel en eeuwige dood; opdat de vijand ons aldus in wanhoop brenge, en dat wij ons dus aan hem zouden onderwerpen, en hij ons van Christus aftrekke.

De duivel is ook gewoon, ons plaatsen uit het Evangelie voor te stellen, waar Christus van ons de plichten eist, en aan dezulken met uitdrukkelijke woorden de verdoemenis bedreigt, die ze niet zullen gedaan hebben. Indien wij dan hier niet weten te onderscheiden tussen die twee gerechtigheden, indien wij hier niet in het geloof Christus aannemen, zittende ter rechterhand Gods, Die ons leven en onze Gerechtigheid is, Die ook voor ons ellendige zondaren bij de Vader intreedt, dan zijn wij onder de wet, niet onder de genade, en dan is Christus niet langer een Zaligmaker, maar een Wetgever. Daar kan dan geen behoudenis meer overblijven, maar een gewisse wanhoop en eeuwige dood zal daarop volgen. Laat ons dan met alle nauwkeurigheid de kunst leren, om onderscheid te maken tussen deze twee gerechtigheden, opdat wij mogen weten, hoever wij aan de wet moeten onderdanig zijn. Want wij hebben hierboven gezegd, dat de wet in een christen niet buiten zijn palen mag gaan, doch dat de wet maar heerschappij voert over het vlees, hetwelk ook aan de wet moet onderdanig zijn, en daar ook moet onder blijven.

Wanneer dat geschiedt, dan blijft de wet binnen haar palen. Maar wil zij bezit nemen van de consciëntie, en daarover heersen, zie dan toe, dat gij een verstandig oordelaar zijt, en recht en gepast onderscheid maakt, en aan de wet niet meer gezag toerekent, dan haar toekomt. Maar zeg dan: Gij o wet!, wilt uw gebied uitbreiden over het geweten, en daar heerschappij voeren, en haar van zonde beschuldigen en de blijdschap der ziele wegnemen, die ik door het geloof in Christus heb; en aldus zoekt gij mij in wanhoop te brengen, opdat ik het opgeve en verloren ga. Dit doet gij buiten uw post. Blijf binnen uw palen, en voer alleen uw gebied over het vlees. Doch de consciëntie moet ge mij niet aanraken. Want ik ben gedoopt, en door het Evangelie geroepen, tot de gemeenschap der gerechtigheid en des eeuwigen levens, tot het koninkrijk van Christus, waarin mijn gemoed volkomen berust, alwaar geen wet is, maar een loutere vergeving der zonden, vrede, rust, blijdschap, behoudenis en het eeuwige leven. Aangaande die zaken moet ge mij niet in het minste ontrusten. Want ik zal niet toestaan, dat gij als een harde tiran, en een ondraaglijke beschuldiger in mijn geweten zoudt regeren, alzo die is de zitplaats en inwoning van Christus, de Zone Gods; Die een Koning der Gerechtigheid en des Vredes is, en mijn allerdierbaarste Behouder en Middelaar, Die zal mijn gemoed vrolijk en bevredigd doen blijven, in de gezonde en zuivere leer des Evangelies, en in die bevindelijke kennis van die lijdelijke of toegebrachte Gerechtigheid.