Wanneer nu de zonde komt en u aanklaagt en zegt: dit en dat hebt u gedaan, waar zult u blijven? U moet in de dood en in de hel… En als u dan geen Christen bent, dan gaat u ook daarheen! Want dan kan niemand u daarvoor bewaren. Maar een Christen kan antwoorden: ik heb onrecht gedaan, dat weet ik wel. Ik heb gezondigd maar het oordeel raakt mij niet want daar is er Eén, en die Ene heet Christus!

Kom dus maar hier, brave zonde, en laat ons deze Ene eens aanzien, of Hij ook misschien een zonde, dood of duivel aan Zich draagt? Maar ik ben zeker, dat u geen van dezen aan Hem vinden zult; weet dus, o zonde, dood en duivel en alles wat mij aanvecht, dat u verkeerd bent! Ik ben niet één van degenen die voor u verschrikken; want Christus, mijn lieve Heere, heeft mij Zijn triomf en Zijn zegepraal geschonken; en door deze bent u vertreden; en juist door dat geschenk heb ik
de naam, dat ik Christen heet, en door niets anders.

Mijn zonde en mijn dood zijn op Zijn schouders gelegd op de Goede Vrijdag. Maar op de Paasdag zijn zij verdwenen en verslonden; deze overwinning heeft Hij mij geschonken; daarom stoor ik mij aan u niet het allerminst.

Zo moet een Christen leren zeggen en er vast van overtuigd zijn, dat Christus zulks niet alleen gedaan heeft, maar het hem ook ten eigendom geschonken heeft, opdat hij alle aanvallen weet af te houden; anders zou hij geen Christen, maar een dwaas mens zijn, die de zonden aanziet anders, als zij aangezien moeten worden. Want u mag de zonden aanzien hoe u wilt; als u ze niet zó beschouwt, dat zij op Christus gelegd en door Christus onder de voet getreden en u daardoor kwijt gescholden zijn; dan
brengen zij niets als versaagdheid, schrik en verderf teweeg. Dus voeg u nu daarnaar en houd er u vast van overtuigd, dat Christus uw dood en uw zonden op Zich genomen heeft op de Goede Vrijdag; en daarna op de Paasdag wederkomt en u een heerlijke dag doet beleven en zegt: zie Mij nu aan, waar zijn uw zonden gebleven? Hier ziet u geen zonde meer, zij zijn allen weg; waarom zou u er dan bang voor zijn? Op deze wijze is u en mij en alle gelovige Christenmensen dit werk van de opstanding
geschonken. Gebruik ik het zo niet, dan doe ik daardoor mijn Heere Christus groot onrecht aan, dat ik Zijn triomf en Zijn overwinning zo ongebruikt laat liggen. Het mag geen nutteloze overwinning zijn; Hij wil er waarlijk veel door teweeg brengen, zodat ik in alle aanvechtingen, zonden en verschrikkingen niets anders zie als de vreugdevolle opstanding van Christus. Wie nu deze zegepraal zich zo in ‘t hart kan prenten, die is reeds zalig.