Door deze kennis van onszelf, die ons onze nietigheid toont, wordt ons, wanneer zij waarlijk in het hart is doorgedrongen, de toegang tot de ware kennis van God vergemakkelijkt. God heeft dan als ‘t ware de eerste poort van Zijn Rijk geopend, wanneer Hij deze twee ergste belemmeringen wegneemt: de hoop veilig te zijn voor Zijn wraak, en het valse vertrouwen op onszelf. Nu beginnen wij de blik, die tot nog toe op de aarde was gericht tot de hemel te verheffen en hopen op de Heere, naar Wie wij tot nog toe niet wilden luisteren, maar ons tegen Hem verhardden. En tegelijk openbaart zich aan ons de bedroefde en ontroerde, de ontfermende Vader in Zijn onuitsprekelijke goedheid uit eigen beweging, hoewel onze verdorvenheid anders verdiende. Door zulke middelen die Hij weet gepast te zijn voor onze zwakheid, roept Hij ons van de dwaalweg op de rechte weg, van de dood tot het leven, van de vernietiging tot het heil, van het rijk des duivels tot Zijn rijk.