Maarten Luther (1483 – 1546) – Preek Joh. 3: 16
“Als er een arm bedelaar was, die niets op of aan had en van de honger geen raad wist en een groot vorst schonk hem uit barmhartigheid een kasteel met een jaarlijks inkomen er bij en stelde hem aan tot heer daarover en zei: dat alles wil ik u voor niemendal geven. Als dan die bedelaar de vorst de rug toekeerde en antwoordde, dat hij zulks niet verkoos, zeg, zou dan niet de hele wereld over deze bedelaar roepen en zeggen, dat zij nog nooit een meer dwaze mens gezien hadden, dat hij geen mens, maar een dom stuk vee verdiende te zijn? Dat nu doet men in de wereld. Maar nu wordt hier de wereld geen slot of vorstendom aangeboden, maar Gods Zoon Zelf! en God zegt en beveelt, dat men Zijn Geschenk maar behoeft aan te nemen en tot zijn eigendom te behouden.
Maar degenen, die het niet willen hebben en God de rug toekeren, dat zijn wij zelf. Reken nu zelf maar eens uit, welk een grote en gruwelijke zonde het ongeloof is. Ziet men het hier eens recht, hoe dom en dwaas de gehele wereld is, dat zij zich niet over zulk een gave verheugt en het bij hen daaraan alleen ontbreekt, dat zij niet toegrijpt en neemt, wat haar wordt aangeboden.
Als het een muntstuk of een nieuwe jas was, dan zou men het met beide handen toetasten en vrolijk zijn. Maar omdat het nu Gods Zoon Zelf is, houdt iedereen zich, als had hij Deze niet van node”