Twaalf mannen vormden zijn lijfwacht wanneer hij door de velden of bossen van Lothian en Fife reed. Zijn Meester beschermde hem en zegende zijn werk. Op een keer was hij in het nauw gedreven en wist niet hoe te ontkomen. Ten einde raad deed hij een beroep op de Schotse gastvrijheid door op een deur van een ‘landlord’ te kloppen. Nu kon hij weten dat deze man niets van de zogenaamde veldpredikers moest hebben. Maar gelukkig herkende hij Welch niet en klonk het hem kennelijk niet zo vreemd in de oren toen de vermomde prediker zei: ‘Ik ben gezonden om rebellen te grijpen. Ik weet waar hij is die morgen zal preken, maar ik wil hem in uw handen overgeven.’ Natuurlijk was de landedelman bereid om met deze vreemde gids mee te gaan. Toen zij op de afgesproken plaats van samenkomst aankwamen, maakte het volk ruimte voor de voorganger en zijn metgezel. Welch gaf deze de stoel die voor hem klaarstond. Tot grote verbazing van de edelman begon zijn gids het Woord van God te preken. En de Geest van God schoot een pijl van overtuiging in zijn geweten. Daar zat de ‘landlord’ verslagen van hart. Aan het einde van de dienst gaf Welch hem een hand en vroeg of hij aan zijn wens voldaan had. De getroffen man wist niets anders te antwoorden dan de veelzeggende woorden: ‘U vertelde mij dat u uitgezonden werd om opstandelingen te grijpen en nu ben ik, een opstandige zondaar, vandaag zelf gegrepen.’