Wanneer we Mattheus 25 lezen blijkt dat het in het oordeel op de jongste dag zal gaan over goede werken. We zijn in onze strijd tegen de Roomse leer afkerig geraakt van de goede werken, maar dat is niet Bijbels.
Christus Zelf leert ons dat de uitverkorenen welkom worden geheten in het Koninkrijk der hemelen om reden van hun daden in dit leven (die uit Christus vloeien): “Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij te eten gegeven…”
De onrechtvaardigen worden weggezonden naar het eeuwige vuur “Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij niet te eten gegeven.”
Jakobus verbindt regelrecht het oordeel aan het nalaten van de goede werken: “Want een onbarmhartig oordeel zal gaan over dengene die geen barmhartigheid gedaan heeft” (Jak. 2: 13)
In 2 Kor. 5: 10 lezen we dat “wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.”
In Openbaring 20: 12 staat “en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken.”
Het is opmerkelijk dat het in de oordeelsdag dus niet zozeer gaat over onze belijdenis/bekering/geloof maar over onze daden (als vrucht van dat geloof en die bekering).
Ook de vrome Farizeeërs en Schriftgeleerden moesten het uit de mond van Johannes horen dat Hij niet tevreden was met hun rechtzinnige praat, maar dat zij hun geloof moesten betonen uit hun werken: “Gij adderengebroedsels, (…) brengt dan vruchten voort der bekering waardig. De bijl ligt ook alrede aan den wortel der bomen; alle boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. En de scharen vraagden hem, zeggende: Wat zullen wij dan doen? En hij antwoordende zeide tot hen: Die twee rokken heeft, dele hem mede die geen heeft; en die spijze heeft, doe desgelijks.” (Luk. 3: 8-11)
De Heere Jezus wijst er op dat niet zij die Hem met de mond belijden zullen ingaan, maar zij die het goede doen: “Niet een iegelijk die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is” (Matth. 7: 21)
De apostel Paulus wijst ons er nota bene in Romeinen 7 op (het zo bekende hoofdstuk waarin hij belijdt dat het willen wel bij hem is om de goede werken te doen, maar dat als hij het goede wil doen het kwade hem bijligt): “Zo dan, mijne broeders, gij zijt ook der wet gedood door het lichaam van Christus, opdat gij zoudt worden eens Anderen, namelijk Desgenen Die van de doden opgewekt is, opdat wij Gode vruchten dragen zouden.” (Rom. 7: 4)
Paulus en Timótheüs schrijven aan de gemeente van de Filippenzen dat zij God bidden “opdat gij oprecht zijt en zonder aanstoot te geven, tot den dag van Christus; Vervuld met vruchten der gerechtigheid, die door Jezus Christus zijn, tot heerlijkheid en prijs van God.”
De Bijbel kent verschillende geschiedenissen/gelijkenissen die gaan over een wijngaard. En dan gaat het steeds over de vraag of er vrucht is. Zo niet, dan wordt de wijngaard vernield (Jes. 5: 4) of aan anderen gegeven (Math. 21: 41).
En zo vergaderen wij allen in ons leven goede en kwade werken, waarop straks de uitbetaling volgt: “Maar naar uw hardigheid en onbekeerlijk hart vergadert gij uzelven toorn als een schat in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods, welke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken: Verdrukking en benauwdheid over alle ziel des mensen die het kwade werkt, maar heerlijkheid en eer en vrede een iegelijk die het goede werkt.” (Rom 2: 9-10)
Boston zegt dat er in de hemel trappen zijn en dat de plaats van de heiligen in de hemel afhankelijk zal zijn van hun daden. “ De heiligen zullen in zoverre geoordeeld worden naar zulke werken, dat de trappen der heerlijkheid onder hen overeenkomstig deze werken zullen zijn! Het is immers een eeuwige waarheid dat “die spaarzamelijk zaait, ook spaarzamelijk zal maaien” (2 Kor. 9:6).
Citaat uit ‘de viervoudigen Staat’ van Boston: “En mogen zij zich niet terecht verwonderen, dat zij zich geplaatst zien aan het avondmaal van de bruiloft des Lams als gevolg van een middag- of avondmaal, wat eten of drinken (wat zij ook hadden) dat zij aan een hongerig of dorstig lid van Christus om Zijnentwil gaven? O, welk een overvloedige oogst die volgt op het zaad van goede werken! Rivieren van genietingen die ontspringen uit (misschien) één beker koud water, die gegeven is aan een discipel uit naam van een discipel! Eeuwige woningen der heerlijkheid die voortkomen uit het geven van onderdak gedurende één nacht aan een heilige die een vreemdeling was! Eeuwige klederen der heerlijkheid die gegeven worden in ruil voor een nieuwe mantel, of (misschien) een oude die geschonken werd aan de een of andere heilige die het ontbrak aan de nodige kleding! Een bezoek aan een zieke heilige dat vergolden wordt door Christus Zelf, Die komt in de heerlijkheid Zijns Vaders met Zijn heilige engelen! Een bezoek dat gebracht werd aan een arme gevangene voor de zaak van Christus, dat vergoed wordt met een bezoek van de Rechter van allen Die de bezoeker met Zich meeneemt naar het hemelse paleis, om daar voor eeuwig bij Hem te blijven! Deze dingen zullen de stof zijn van eeuwigdurende verwondering, en ze zouden allen moeten opwekken om op tijd overvloedig te zaaien, terwijl de zaaitijd van goede werken nog voortduurt. Maar het is het stempel van Christus op goede werken, dat ze waardevol maakt in het oog van een genadig God, wat de strekking schijnt te zijn van het antwoord van onze Heere: “Voor zoveel gij dit één van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan” (Matth. 25:40)”
Tenslotte mogen ons de woorden van de Zaligmaker wel raken: “Hierin is Mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt” (Joh. 15: 8). In al onze rechtzinnige afkeer van de Roomse goede werken zouden we bijna vergeten dat de verheerlijking van de Vader in de Kerk gestalte krijgt in hun goede werken…
Welnu, genoeg over de noodzaak het nut van de goede werken. Maar nu de vraag: kan ik deze goede werken voortbrengen als ik onbekeerd ben? Nee! Van een natuurlijk mens geldt dat hij onbekwaam is tot enig goed en geneigd is tot alle kwaad (Cath. Vr. 8). Van een natuurlijk mens geldt: “Uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid” (Matth. 21: 19). Het is immers onmogelijk om zonder geloof Gode te behagen (Hebr. 11: 6), laat staan dat wij Gode aangename vruchten zouden kunnen voortbrengen uit onszelf. Een van de eigenschappen van een goed werk is dat zij moet voortkomen uit het hart. En uit het hart van een natuurlijk mens komen voort “boze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valse getuigenissen, lasteringen” (Matth. 15: 19) dus alle verwachting is van ’s mensenkant afgesneden.
In Johannes 15 wijst ons Christus de weg naar de vruchtbaarheid: “Ik ben de ware Wijnstok, en Mijn Vader is de Landman. Blijft in Mij, en Ik in u. Gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen van zichzelve, zo zij niet in den wijnstok blijft; alzo ook gij niet, zo gij in Mij niet blijft.” (Joh. 15: 1-4). Wie vruchten wil dragen dient dus afgesneden te zijn van de oude stam (Adam) en ingeënt te zijn in Christus. Uit deze vereniging vloeien de levenssappen in de gelovige en mag de onvruchtbare juichen als hij vruchten van Christus dragen mag (Jes. 54).
Niemand mene dus dat hij zelf vruchtbaar kan zijn buiten Christus. Maar ook van de gelovigen geldt dat zij alleen wanneer zij in Christus blijven, vruchten zullen dragen. Zij moeten dan ook dagelijks de gemeenschapsoefeningen met hun Zaligmaker zoeken. Voor hen geldt dat zij als de bruid de vruchtbaarheid hebben te zoeken in hun Bruidegom (Jesaja 54: 5 “Want uw Maker is uw Man”).
Dus alleen Gods kinderen kunnen goede werken/vruchten dragen. Niet voortbrengen van eigen akker, maar dragen. Want “uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave; Niet uit de werken, opdat niemand roeme. Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen.” (Efeze 2: 8-10)
De kerk heeft niets te roemen in zichzelf, de vruchten die zij draagt zijn louter genade. Voor hen geldt: “En wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen? En zo gij het ook ontvangen hebt, wat roemt gij, alsof gij het niet ontvangen hadt?” (1 Kor. 4: 7)
Desondanks mag zij nooit tevreden zijn in haar vruchteloosheid, maar zij moet rusteloos zoeken om als vrucht van de gemeenschap met Christus een lichtend licht en een zoutend zout te mogen zijn. “Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken” (Math. 5: 13-16).
Wee degenen die roemen in een geloof, maar geen vruchten voortbrengen. Die bedriegen zichzelf want het geloof zonder de werken is dood (Jak. 2: 20). Daarom laat Christus ons in Matth. 25 zien dat het op de oordeelsdag niet zal gaan over onze mondbelijdenis, maar over onze werken. Niet omdat die werken op zichzelf verdienstelijk zijn. Maar omdat deze werken het onweerlegbaar bewijs vormen dat wij in Christus zijn, en door het geloof mogen leven want “een goede boom kan geen kwade vruchten voortbrengen, noch een kwade boom goede vruchten voortbrengen” (Matth. 7: 18).
Wie nog twijfelt over de vraag of goede werken Bijbels zijn luistere naar Titus: “Opdat wij gerechtvaardigd zijnde door Zijn genade, erfgenamen zouden worden naar de hope des eeuwigen levens. Dit is een getrouw woord, en deze dingen wil ik dat gij ernstiglijk bevestigt, opdat degenen die aan God geloven, zorg dragen om goede werken voor te staan. Deze dingen zijn het die goed en nuttig zijn den mensen.” (Titus 3: 3-8)
Satan weet dat wanneer vele zondaren de vereniging met de Wijnstok Christus zoeken, er velen zullen worden ingeënt. De satan weet dat de Kerk van Christus vruchtbaar zal zijn in deze wereld wanneer zij veel gemeenschap oefent met haar Zaligmaker. Hij weet dat de Kerk zal worden uitgebreid wanneer haar leden veel vruchten dragen. Hij weet dat de Vader zeer verheerlijkt wordt als de Kerk vruchten draagt. En daarom is hij er op gebrand om ons een hekel te laten krijgen aan alles wat met goede vruchten te maken heeft. Bang als hij is dat zijn koninkrijk wordt afgebroken en het rijk van Christus gestalte zal krijgen…
“Daarom, broeders, benaarstigt u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken; want dat doende zult gij nimmermeer struikelen.” (2 petr. 1: 10) “Namelijk om te vaster verzekerd te mogen zijn dat wij van God tot de zaligheid zijn uitverkoren. In sommige boeken staat er nog bij: door de goede werken, namelijk als door de vruchten, waaruit een goede boom bekend wordt.” (Kantt. 44).
Recente reacties