5. Waarom de ziel niet wanhoopt aan haar eigen kracht

De reden is omdat het eens, in de staat der rechtheid, mogelijk was om zalig te worden buiten Christus. Omdat de mens de kracht en het beginsel des levens had om de plichten uit zichzelf te doen en God door zichzelf te behagen. Adam had dit en hij kon Gods gunst verkrijgen en door de wet zalig geworden omdat de Heere hem een kapitaal had gegeven in zichzelf en hem bekwaam had gemaakt om iets uit zichzelf te doen.

Welnu, wij hebben zoveel van Adams natuur behouden dat wij zo graag bekwaam zouden zijn om onze plichten te doen zoals Adam dat kon. Met ieder natuurlijk mens is het zoals het met Simson was: hij had sacramenteel (lang) haar en daarom, als er enige verzoeking kwam, zo schudde hij zichzelf uit en was machtig om sterke koorden te breken en zijn vijanden te overwinnen. Maar toen zijn haar afgeschoren was, ging hij wel uit zoals op andere tijden en meende hij nog altijd te kunnen doen zoals hij vroeger had gedaan, maar de Geest Gods was van hem geweken. En omdat Adam kracht had van zichzelf, om volle gehoorzaamheid te geven en God te behagen, zo onderneemt een natuurlijk mens als nakomelijk van Adam deze pogingen nog altijd. Hij wil werken. Hij spreekt daarom: kunnen mijn verstandelijk vermogens, mijn gebeden, mijn goede voornemens en mijn voorrechten mij niet behouden en aan Gods gerechtigheid voldoen? Moet de schuld van de zonde dan altijd op mij blijven?

“Kunnen mijn verstandelijk vermogens, mijn gebeden, mijn goede voornemens en mijn voorrechten mij niet behouden en aan Gods gerechtigheid voldoen? Moet de schuld van de zonde dan altijd op mij blijven?”

Zo wil de ziel God tevreden stellen door haar eigen kracht. Zoals het is met iemand, die een rijk koopman geweest is en een groot kapitaal had, maar nu verarmd is. Het is moeilijk om de hoogmoed van deze man ten onder te brengen: hij zou niet graag een eenvoudige ambachtsman zijn.  Nee, hij wil koophandel drijven al was het maar in spelden. Zo heeft de Heere een kapitaal in Adams hand gegeven en hij is bankroet gegaan. Nochtans wil de failliete zondaar handel drijven met wat ellendige slechte plichten, wat dode gebeden en het koud aanhoren van predicaties en hij meent, dat dit voldoende is. Dit is de gesteldheid van de zielen van nature en de uitslag van dit stuk is dusdanig: de ziel durft door de schuld der zonde niet voor God verschijnen en zij weet niet hoe tot God te komen in en door een Middelaar. En zo is het, dat de ziel liever de een of andere weg wil uitvinden en de een of andere koers wil nemen dan tot Christus te komen.