1.   Wat is het doel van het Heilig Avondmaal?

In het Avondmaal wordt het noodzakelijke voedsel voor de ziel genoten zoals de natuurlijke maaltijd het lichaam voedt. Wie in de natuur niet eet zal verflauwen en uiteindelijk sterven. Wie in het geestelijke niet gevoed wordt door het Avondmaal zal verflauwen en als God het niet verhoedt sterven: “Om ons dus in dit leven te onderhouden, gaat het niet om het voeden van onze buik door spijze die vergankelijk is en broos, maar om onze zielen te voeden door een spijze, die beter en kostbaarder is.” Wij moeten niet denken dat wij zonder deze spijze kunnen: “Daarom geeft ons de hemelse Vader, in Zijn zorg om ons te voeden, geen andere dan deze; Hij beveelt ons veeleer om daarvan ons genoegen te nemen, als van een volkomen toereikende maaltijd, welke wij niet kunnen voorbijgaan en waarbuiten wij niets anders kunnen vinden.” Wij kunnen niet zonder Jezus als het Brood des levens, en daarom leidt ons de Heere doormiddel van het sacrament van het Heilig Avondmaal “tot de gemeenschap van Jezus Christus.”

Wij hebben dit Avondmaal nodig vanwege onze zwakheid en ongelovigheid: “omdat wij zo zwak zijn, dat wij het niet met een waarachtig vertrouwen des harten kunnen aannemen, wanneer het ons door eenvoudige onderwijzing en prediking wordt aangeboden, zo heeft de Vader der barmhartigheid het niet beneden Zich geacht in dezen Zich te schikken naar onze zwakheid en aan Zijn Woord een zichtbaar teken te willen toevoegen, waarin Hij het wezen van Zijn beloften ons afbeeldde, om ons te bevestigen en te versterken, door ons te bevrijden van alle twijfel en onzekerheid.”

God buigt zich dus naar ons toe, in al onze kleinheid en nietigheid: “naardien wij, van onze kant zo ruw en grof zijn, dat wij zelfs de minste dingen van God niet kunnen verstaan, zo was het nodig dat het ons te verstaan gegeven werd naar dat onze bevatting het kon verdagen.”

Het doel is de uitbeelding en verzegeling van datgene wat wij in Christus hebben: “Om deze oorzaak heeft de Heere ons Zijn avondmaal ingesteld, teneinde de beloften, vervat in Zijn Evangelie, voor onze consciëntie te betekenen en te verzegelen, dat Hij namelijk ons Zijn lichaam en Zijn bloed deelachtig maakt.”

Zodat wij hierdoor steeds weer opnieuw mogen komen tot het geloven dat we zalig zijn en zo  “het rechte geloof in onze zaligheid verkrijgen zouden”

Het Avondmaal is ook ingesteld om ons in al onze ondankbaarheid en dodigheid steeds weer te bewegen tot “de erkenning van Zijn grote goedheid jegens ons, om die te meer te prijzen en groot te maken”

Ten laatste is het Heilig Avondmaal ingesteld om ons aan te sporen tot reinheid en heiligheid en broederlijke liefde. God kent ons twistzieke hart en daar Hij wil dat zij allen een zijn die deel uitmaken van Zijn Lichaam worden wij in het Heilig Avondmaal, ziende op het verbroken Lichaam en vergoten bloed, verootmoedigd en bewogen tot eensgezindheid: “omdat wij leden van Jezus Christus zijn; (worden wij in het gemeenschapsmaal aangespoord) tot eenheid en tot broederlijke liefde.” 

2.   Wat is het nut van het Heilig Avondmaal voor ons, en hoe is Christus hierin aanwezig?

Ten eerste is het onmogelijk dat het Avondmaal ons tot nut zou zijn als wij haar daartoe niet gebruiken. Het is daarom nodig dat wij onder ogen zien dat we het nodig hebben: “alleen zo zullen wij de nuttigheid ervan leren kennen: door de erkenning van onze behoefte er aan.”

We moeten weten wat het is om onszelf aan een zielsonderzoek te onderwerpen. Dan zullen we weten in wat een “onrust en foltering we verkeren zo vaak wij zien wie wij zijn en onderzoeken wat in ons is.”

Want wie ziet hoe hij vanbinnen is moet wel wanhopen aan zijn zaligheid. En wie zich daardoor zal inspannen om een gerechtigheid voor God te vinden zal ondervinden dat dit vruchteloos is: “Want er is niemand onder ons, die in zichzelf een enkele kruimel gerechtigheid kan vinden; integendeel, wij zijn geheel vervuld van zonde en ongerechtigheid; zozeer, dat er geen andere aanklager nodig is om te beschuldigen als ons geweten, noch een andere rechter om ons te veroordelen.”

Wij zijn dus, zoals ons doopformulier ons tekent, kinderen des toorns: “Waaruit dus volgt, dat de toorn Gods ons bereid wordt, en dat er niemand aan de eeuwige dood kan ontkomen. Als wij niet slapen en niet stompzinnig zijn, dan moet deze vreselijke overdenking ons worden tot een voortdurende hel, om ons te kwellen en te folteren. Want het gericht Gods kan niet in onze gedachten opkomen, of wij zien onze veroordeling er uit voortkomen. Wij zijn dus reeds in de afgrond van de dood, tenzij onze goede God er ons aan ontrukt.”

En als wij dan zien op onszelf. Op een broze lichaam, dan worden we met nog meer vreze bezet want ieder ogenblik kan ons leven vergaan. “Dies zijn wij zowel naar de ziel als naar het lichaam meer dan ellendig, als wij bij onszelf blijven staan; en het kan niet anders of een grote droefheid en angst moet over ons komen bij het besef van zulk een ellende.”

Zo leven wij in grote droefheid en angst, in gedurige vreze en benauwdheid terwijl ons geweten ons aanklaagt, de satan ons benauwd en de dood ieder uur wenkt. En het is in deze toestand dat God ons als onze hemelse Vader tegemoetkomt in “het avondmaal, als een spiegel, waarin wij onze Heere Jezus aanschouwen, gekruisigd om onze misdaden en zonden uit te delgen. Waarin wij Hem zien, opgewekt om ons te verlossen van het verderf en van de dood; Die ons herstelt in de hemelse onsterfelijkheid en heerlijkheid.”

Dit is dus wat het Avondmaal doet: het vertroost ons en richt onze harten op Christus als onze Verlosser en Zaligmaker. “Het ons stuurt en leidt ons naar het kruis van Jezus Christus en naar Zijn opstanding; om ons te verzekeren, dat, welke ongerechtigheid er ook in ons zij, de Heere niet nalaat ons te kennen en aan te nemen, ja te houden voor rechtvaardigen; en dat Hij, welke oorzaak des doods ook in ons zij, niet nalaat ons levend te maken.”

Maar het neemt niet alleen onze zonden en ongerechtigheden weg, en het wekt ons niet alleen op, maar het vervult ons ook met alle geestelijke vrolijkheid en vreugde.

Wie zou niet verheugd zijn wanneer zo’n rijke boodschap in het Avondmaal tot ons komt! “Want waar wij van onszelf tekort schieten in al wat goed is en niet een enkele droppel hebben van dat wat ons tot zaligheid dienen moet, zo geeft het avondmaal ons getuigenis, dat wij, deelachtig zijnde aan de dood en het lijden van Jezus Christus, alles bezitten wat tot ons nut en tot onze zaligheid dienen moet.”

En aangezien wij door onze ongelovigheid en onkunde zulke heerlijke zegeningen nimmer op waarde kunnen bevatten en schatten, “daarom mogen wij zeggen, dat onze Heere ons daarin alle schatten van Zijn geestelijke genade voor onze ogen ten toon spreidt, doordat Hij ons deelgenoot maakt van alle goederen en rijkdommen van onze Heere Jezus.”

Het Avondmaal is dus van wonderlijk grote betekenis. Alle schatten van het evangelie en de genade worden daarin zichtbaar gemaakt als in een spiegel: “waarin wij Jezus Christus aanschouwen. Die gekruisigd is om ons van de verdoemenis te bevrijden, en opgewekt om ons de gerechtigheid en het eeuwige leven te verwerven.”

Nu zegt er misschien iemand bij zichzelf: maar deze zaken worden ons toch ook in de prediking voorgesteld? Dat is waar “maar toch is het goed, doordat wij in het avondmaal daarvan meer zekerheid en vollere vreugde ontvangen, dat wij God voor zulk genieten ook erkentelijk zijn.”

Het is, om deze vruchten te smaken en deze vreugde te ondervinden wel nodig dat het ware geloof in ons gevonden wordt. Dit geloof wordt niet door het Avondmaal gewerkt, maar het aanwezige geloof wordt er door versterkt. De gaven van Christus zullen ons geenszins toekomen “tenzij Hij voordien de Onze is geworden.” Want het Avondmaal is geschonken tot een bevestiging van “de verzoening die wij met God hebben door Zijn dood en Zijn lijden; van de afwassing onzer zielen, welke wij ontvangen door het vergieten van Zijn bloed; van de gerechtigheid, die we bezitten door Zijn gehoorzaamheid; en in het kort, van de hoop der zaligheid, die wij hebben door al wat Hij voor ons gedaan heeft. Daarom is het zo noodzakelijk, dat het wezen van het geloof er mee verbonden is anders zal er geen enkele bevestiging noch verzekering plaats vinden.”

In het Avondmaal komen twee zaken in het licht:

  1. Jezus Christus als oorsprong en inhoud van alle goed
  2. De vrucht en de werking van Zijn dood en Zijn lijden

Het is dus niet voldoende om gemeenschap te hebben aan Zijn verbroken Lichaam en vergoten Bloed (in het eten van het brood en het drinken van de wijn). Maar wij moeten door het geloof leren zien op de vruchten hiervan en de werking in ons leven, namelijk: dat zij ons brengt de rechtvaardigheid voor God en het eeuwige leven door Zijn verdiensten.

Velen hebben alle eeuwen veel te veel waarde gehecht aan de vraag wat het brood en de wijn op zichzelf bewerken. Maar wij moeten veel meer zien op de betekenis voor ons van de uitgebeelde zaak: het offer van Christus voor onze zonden.

Er zijn in de kerkgeschiedenis grote vragen geweest over hoe Christus in het Avondmaal aanwezig is. Deze vraag is relevant omdat ze samenhangt met de vraag hoe belangrijk het Heilig Avondmaal nu eigenlijk is. Er zijn kortweg 3 standpunten:

  1. Christus is geheel afwezig (zittende aan de rechterhand des Vaders) en het Avondmaal is louter een gedachtenismaaltijd. Dit standpunt kan de indruk wekken dat de frequentie van de bediening en het al of niet deelnemen aan het Avondmaal niet zo belangrijk is. We kunnen immers op vele andere manieren ook Zijn dood gedenken.
  2. Christus is geheel aanwezig in het brood en in de wijn zodat wij werkelijk het lichaam en bloed van Christus eten en drinken. Dit standpunt wekt de indruk dat het noodzakelijk is om deel te nemen aan het Avondmaal omdat wij anders geen deel hebben aan het Lichaam en Bloed van Christus.
  3. Christus is lichamelijk afwezig (zittende aan de rechterhand des Vaders) maar door Zijn Geest geheel aanwezig. Dit standpunt stelt het gebruik van het Avondmaal voor onze zaligheid niet noodzakelijk (omdat wij door het geloof deel hebben aan het gebroken Lichaam en vergoten Bloed van Christus) maar stelt het gebruik van het Avondmaal echter wel noodzakelijk om geloofsversterkende werking de Geest van Christus te ondervinden.

Het derde standpunt is met recht Calvinistisch. Wij moeten dit beginsel vasthouden, aldus Calvijn: “Namelijk, dat alle nuttigheid die wij in het avondmaal moeten zoeken, vernietigd wordt, tenzij ons Jezus Christus daarin (door het geloof) geschonken wordt als het wezen en de grondslag van alles.”

Een lichtvaardig omgaan met dit sacrament (als was het ‘slechts’ en gedachtenismaaltijd zonder dat Christus daarin aanwezig is door Zijn Geest) wordt dan ook ten stelligsten veroordeelt: “En als dit eenmaal vaststaat, zullen wij zonder twijfel belijden, dat de loochening van het avondmaal als een waarachtige gemeenschap met Jezus Christus ons aangeboden, het heilig sacrament beuzelachtig en nietig maakt; wat een verfoeilijke godslastering is en niet waard om er naar te luisteren.”

Als wij dan gemeenschap hebben aan Christus, dan hebben wij dat niet alleen naar Zijn menselijke natuur, maar ook naar Zijn Goddelijke natuur. “Want wanneer Hij Zich aan ons geeft, dan is dat, opdat wij Hem gehéél zullen bezitten. Daarom kon Hij, evenals gezegd wordt dat Zijn Geest ons leven is ook uitspreken (Joh. 6:55) dat Zijn vlees waarlijk spijze is en Zijn bloed waarlijk drank.”

Wij hebben gemeenschap aan de gehele Christus nodig tot zaligheid. En daarom “moeten onze zielen, zullen wij ons leven in Christus hebben, met Zijn lichaam en Zijn bloed, als het hun passende voedsel (door het geloof) gesterkt worden.”

En dat wij niet alleen gemeenschap hebben aan de Geest van Christus (die Hij tot ons gezonden heeft als Onderpand en Trooster, belovende ons geen wezen te laten) maar dat wij ook gemeenschap hebben aan Zijn Lichaam wordt ons in het Heilig Avondmaal betoond “wanneer van het brood gezegd wordt, dat wij het zullen nemen en eten, en dat het Zijn lichaam is; en dat wij zullen drinken uit de drinkbeker en dat deze Zijn bloed is.”

Nu veranderen deze uiterlijke tekenen van brood en wijn niet in het lichaam van Christus (transsubstantiatie). “maar de naam van lichaam en bloed wordt aan deze uiterlijke tekenen gegeven, omdat zij als instrumenten zijn waardoor de Heere Jezus ze ons – namelijk Zijn lichaam en bloed – uitdeelt. De reden van deze vorm en manier van spreken is zeer gepast. Want, omdat het, niet alleen voor het oog maar ook voor ons natuurlijk verstand een onbegrijpelijke zaak is, dat wij gemeenschap hebben met het lichaam van Christus, wordt het ons daar op zichtbare wijze getoond.”

Dit is een manier van handelen die God, neerbuigend naar ons kleine verstand en begripsvermogen, in de Schrift veelmaals gebruikt. “Toen onze Heere bij de doop van Christus Zijn Geest wilde doen verschijnen, stelde Hij Hem voor in de gedaante van een duif.” Deze duif was niet de Heilige Geest, veranderde ook niet van duif naar Geest, maar vormde een voor ons begripsvermogen te bevatten beeld van de onzichtbare Heilige Geest die wel degelijk in werkelijkheid op Christus tijdens Zijn doop in de Jordaan nederdaalde.

“Zo staat het ook met de gemeenschap die wij hebben met het lichaam en bloed van onze Heere Jezus. Dat is een geestelijke verborgenheid, welke met het oog niet wordt gezien noch met het menselijk verstand begrepen. Daarom wordt het ons door zichtbare tekenen afgebeeld, naar dat onze zwakheid vereist; op dusdanige wijze echter, dat het niet louter een teken is, maar verbonden met de waarheid en het wezen ervan” terwijl de substantie niet verandert.

“En daarom wordt het brood met goed recht lichaam genoemd, omdat het ons dit niet alleen voorstelt, maar ons ook aanbiedt. Zodoende staan wij gaarne toe dat de naam van het lichaam van Christus op het brood wordt overgebracht omdat het daarvan een sacrament en beeld is.”

We moeten de betekenende zaak niet vermengen met het teken, maar ook niet van elkaar losmaken. “Dat men onderscheid maakt is niet alleen goed en verstandig, maar zelfs noodzakelijk om geen verwarring te krijgen.”

Wanneer wij het Avondmaal ontvangen moeten wij:

  1. Zien op de elementen (brood/wijn) en de Gever. “Daarom moeten wij, wanneer wij het zichtbare teken zien, er op letten wat voorstelling het bevat en door Wie het ons geschonken wordt.” We moeten niet aan de uiterlijke tekenen blijven hangen (avondmaalsformulier)
  2. Bedenken waar het element op wijst “Het brood wordt ons gegeven om ons het lichaam van Jezus Christus af te beelden”
  3. Gehoorzamend aan het bevel van de Gever (“neemt eet, dat is Mijn Lichaam dat voor u verbroken wordt”) aannemen het brood en de wijn zoals het ons geschonken wordt. Waardoor wij ons het lichaam van Christus toe-eigenen
  4. Het eten van het brood en het drinken van de wijn waardoor wij voedsel ontvangen voor ons geestelijk leven “Wij moeten dus belijden, dat zoals het brood ons met de hand wordt uitgereikt, dat zo ook het lichaam van Christus ons meegedeeld wordt, opdat wij daaraan deelgenoot zullen zijn.”

Of onze ziel gevoed wordt door het Avondmaal is dan wel niet iedere bediening even merkbaar, het is daarom niet minder waar want aangezien “God niet kan bedriegen of liegen, zo volgt daaruit dat Hij ook alles volbrengt wat Hij in deze tekenen voorstelt.”

“Daarom kunnen wij zeggen, om deze nuttigheid van het avondmaal met een paar woorden te beëindigen, dat Jezus Christus ons daarin aangeboden wordt, opdat wij Hem bezitten en in Hem al de volheid der genadegaven, die wij maar begeren kunnen. En dat wij daarin een goede hulp hebben om ons geweten te bevestigen in het geloof, dat wij in Hem hebben moeten.”

Het Heilig Avondmaal is tevens ingezet om ons te vermanen en opwekken tot een gedurige overdenking van datgene wat Christus voor ons gedaan heeft. “Want van ons zelf zijn wij zo onbegrijpelijk slordig in het overdenken van de goedheid Gods, dat wij er niet eens aan denken, tenzij Hij ons opwekt uit onze luiheid en ons dringt tot onze plicht.” De Heere komt ons in het Avondmaal tegemoet in onze zintuigelijke waarneming door ons Zijn genadegaven te doen zien, tasten en smaken.

Het is een grove ondankbaarheid als wij de grote liefde van God in het offer van Christus niet gedurig gedenken. Daarom beveelt Hij ons dat wij Zijn dood verkondigen totdat Hij komt. Zodat wij nooit in staat zijn om “het heilsgoed, dat onze Heere Jezus ons stervend bereid heeft, te vergeten; maar dat het Avondmaal er ons toe brengt Hem dank te betuigen, en als het ware door een openbaar getuigenis te verklaren, hoeveel wij aan Hem verschuldigd zijn.”

Ten derde wil het Heilig Avondmaal ons aansporen “om heilig te leven, en bovenal om de barmhartigheid en de broederlijke liefde in acht te nemen.” Want wij belijden dat Christus ons Hoofd is en wij leden zijn van Zijn lichaam. Daarom is het onze roeping “dat wij onder elkander zulk een liefde en eensgezindheid zullen kennen, als onder leden van eenzelfde lichaam betaamt.” Aangezien wij tot deze eensgezindheid van nature niet geneigd zijn hebben wij de Geest van Christus hiertoe nodig. En aangezien “de kracht van de Heilige Geest aan het sacrament verbonden is, wanneer men ze op gepaste wijze ontvangt, zo mogen wij er van verwachten dat zij een goed middel is en een steun vormt om ons te doen groeien en gedijen in heiligheid des levens en met name in de barmhartigheid jegens de broeders.”

3.   Wat het wettig gebruik van het Heilig Avondmaal is

Het Avondmaal is een wettige instelling van God en dient daarom als heilig te worden beschouwd en behandeld. Omdat het een bevel des Heeren is dienen wij dit eerbiedig na te leven: “Want elk die dit heilig sacrament met minachting of onverschilligheid nadert, zich weinig bekommert om vast te houden aan zijn voornemen, en te volharden in datgene waartoe de Heere hem geroepen heeft, hij misbruikt het op goddeloze manier, en door het misbruik bezoedelt hij het. En dat bemorsen en bezoedelen van wat God zozeer geheiligd heeft is een onduldbare heiligschennis.”

Paulus waarschuwt in de brief aan de gemeente van Korinthe (1 Kor. 11: 29) uitdrukkelijk voor de vloek die wij op ons laden wanneer wij onwaardiglijk eten en drinken. Wie hierin zondigt, zondigt tegen het liefdeoffer van Christus:  “Want indien er in de hemel noch op de aarde iets bestaat van hoger prijs of gewicht dan het lichaam en bloed des Heeren, is het geen geringe zonde dit onbedachtzaam en zonder goede voorbereiding aan te nemen.”

Wij dienen onszelf te beproeven voor wij tot het Heilig Avondmaal komen, maar wel met mate “Want, hoewel wij niet te naarstig kunnen zijn in het beproeven van ons zelf, gelijk de Heere beveelt, zo hebben anderzijds de geleerde sofisten de arme gewetens tot een al te verwarde radeloosheid of liever nog in een verschrikkelijke hel – gedreven, door ik weet niet wat welk onderzoek te eisen, dat geen enkel mens kon volbrengen.”

Niet wat mensen eisen is de regel van onze beproeving, maar wat God van ons eist in Zijn Woord. De Schriftuurlijke beproeving bestaat hierin:

  1. Moeten wij onszelf beproeven of wij een waarachtig berouw in ons bevinden over onze zonden
  2. Moeten wij onszelf beproeven of wij een waar geloof in Jezus Christus hebben

Het een kan hierbij niet zonder het ander, want “wanneer wij het er voor houden, dat ons leven in Christus is, dan moeten wij erkennen dat wij in onszelf dood zijn. Als wij in Hem onze kracht zoeken, dan moeten wij inzien dat wij in onszelf onmachtig zijn. Indien wij achten, dat al ons geluk ligt in Zijn genade, dan moeten wij begrijpen hoe groot onze ellende is, indien wij deze genade missen. Als wij in Hem onze rust hebben, moeten wij in onszelf slechts foltering en onrust gevoelen.”

Samengevat is de gemoedsgesteldheid van een ware Christen altijd daarin begrepen dat hij een mishagen aan zichzelf heeft, bekommernis en vrees vanwege zijn zonden, en een lust tot de gerechtigheid van Christus. “Want hij die de schandelijkheid van zijn zonde kent, en de rampzaligheid van zijn staat en toestand, omdat hij van God vervreemd is, is daarover zó beschaamd, dat hij zichzelf moet mishagen en veroordelen, dat hij moet zuchten en steunen van grote droefheid. En daarbij betoont het oordeel van God zich onverbiddelijk en beknelt de zondige consciëntie met ontzettende benauwdheid, omdat zij geen enkel middel ter ontkoming ziet, en niets tot haar verdediging weet te antwoorden. En wanneer wij met zulk een kennis van onze ellende, de goedheid van God mogen smaken, dan hebben wij verlangen om ons leven te richten naar Zijn wil, om heel ons voorafgaand leven vaarwel te zeggen, teneinde in Hem een nieuw schepsel te worden”

Wie dus op een betamelijke manier aan het Heilig Avondmaal deel wenst te nemen heeft moeten leren wanhopen aan zijn eigen gerechtigheid en al zijn gerechtigheid alleen in Christus leren vinden. Diegene heeft zijn leven en zaligheid verloren om het in Christus te vinden. Deze rechte Avondmaalganger heeft geleerd te wantrouwen aan alles buiten God en al zijn vertrouwen te stellen op de beloften Gods “teneinde ons geheel aan Hem over te geven en ons met Zijn genade alleen te vergenoegen.”

De kennis van onze ellenden, zonden en schuld is noodzakelijk om een rechte disgenoot te zijn: “zo is ‘t een vereiste, dat wij tot in het binnenste van ons hart aangegrepen worden door een waarachtig besef onzer ellende; dat ons naar Hem doet hongeren en dorsten.”

Wat zou het ongerijmd zijn om zonder honger tot Hem te komen die het Brood des levens is. En zonder dorst te komen tot Hem die de Fontuin van het levende water is: “Waaruit dus volgt, dat onze zielen van de honger gedreven moeten worden, en begeerte, ja een vurige ijver moeten hebben om versterkt te worden, opdat zij waarlijk hun voedsel in het avondmaal des Heeren zullen vinden.”

Wanneer wij tot het Heilig Avondmaal komen belijden wij daarmee dat wij een lid van Zijn heilig Lichaam zijn. Het is tot schande van Hem en de andere leden van dit lichaam wanneer wij leven in (openbare) zonden. “Laat ons steeds bedenken, dat er even weinig overeenstemming is tussen Hem en de ongerechtigheid als tussen het licht en de duisternis.”

Juist dit streven naar de gelijkvormigheid aan het Lichaam van Christus zal ons tot boetvaardigheid en berouw voeren. Want dan zal blijken hoe weinig wij daarin vorderen en zal het ons met Paulus doen uitroepen: Ik ellendig mens… (Rom. 7)

Wanneer wij zo deelnemen aan het Heilig Avondmaal moet de liefdegeur die daar uitgaat van de in de tekenen uitgebeelde zaken ons tot liefde nopen. “Want gelijk het brood in het avondmaal tot ons aller gemeenschappelijk gebruik geheiligd, gemaakt wordt door vele graankorrels met elkaar te vermengen, zodat men de een van de ander niet meer zou kunnen onderscheiden, zo zullen wij door één liefde onder elkander onlosmakelijk verenigd zijn.”

Als wij echter tot deze liefde niet gedrongen worden, maar terwijl wij in onmin met elkaar leven aanzitten, zo zal het Heilig Avondmaal ons geen nut doen en staan wij schuldig aan heiligschennis. “Daarom mogen wij er in het minst niet aan denken te naderen als wij een of ander haatof wraakgevoel in ons omdragen tegen een levend mens, en voornamelijk tegen enig christen, die in de gemeenschap der Kerk leeft.”

Het Heilig Avondmaal komt pas dan tot haar recht wanneer wij ook een andere gezindheid daaraan toevoegen, “namelijk dat wij met de mond belijden en betuigen, hoeveel wij aan onze Verlosser te danken hebben, en Hem dank zeggen, niet slechts opdat Zijn Naam in ons verheerlijkt worde, maar ook opdat wij de anderen stichten en wij hen door ons voorbeeld leren wat zij doen moeten.”

Maar nu is het niet te bedoeling dat de eisen van heiligheid en de afschildering van de rechte ‘avondmaalsgestalte’ de indruk wekt dat alleen heiligen en mensen met een volkomen geloof welkom zijn aan de tafel. “Want zodoende worden allen zonder één uitzondering uitgesloten. Indien dit zo ware, wie was hij die zich mocht beroemen met geen enkel wantrouwen bevlekt te zijn; en met geen enkele ondeugd of zwakheid behept? Waarlijk, de kinderen Gods hebben zulk een geloof, dat zij altijd behoefte hebben om te bidden, dat de Heere hun ongelovigheid te hulp komt.”

“En daarom, wanneer wij geen volkomen geloof in ons bevinden, als onze consciëntie niet zo geheiligd is of zij beschuldigt ons van veel gebreken, zo mag ons dat niet verhinderen, om tot de heilige dis des Heeren te naderen, op deze voorwaarde, dat wij, ondanks deze zwakheid, in onze harten gevoelen, vrij van alle huichelarij en geveinsdheid, onze hoopte stellen op de verlossing van Jezus Christus, en begeren te leven naar het richtsnoer van het Evangelie.”

Kenmerken van een rechte avondmaalsganger bestaan dus niet zozeer in een vlekkeloze heiligheid. Maar veel meer in kentekenen als een mishagen aan zichzelf, een haat tegen hun gebreken en een vurig verlangen om heilig voor de Heere te leven. “Dan zijn wij waardig om deel te hebben aan het avondmaal, niettegenstaande de overblijfselen van zwakheid, die wij in ons vlees omdragen.”

Sterker nog, het Avondmaal is juist ingezet voor diegenen die met hun onvolmaaktheid worstelen. “Wanneer wij niet zwak waren, met ongeloof behept en onvolkomen van levenswandel, zou het sacrament ons nergens toe dienen, en was zijn instelling een overbodigheid geweest. Maar nu het een geneesmiddel is, ons van God gegeven, om onze zwakheid te hulp te komen, ons geloof te versterken, onze liefde te doen groeien, en ons te doen voortgaan in alle heiliging des levens, zo moeten wij het des te meer gebruiken, naarmate wij gevoelen dat de last van onze krankheid ons drukt. Zo ver is het er vandaan, dat deze er ons van moest afhouden. Want als wij aanvoeren, om ons af te houden van het gebruik van het avondmaal, dat wij nog tekortschieten in geloof en in reinheid van leven, is dat gelijk wanneer iemand zich verontschuldigde, dat hij geen medicijn gebruikt omdat hij nog ziek is.”

Wat betreft de vraag hoe vaak het Heilig Avondmaal gebruikt moet worden, en de vraag of het door de gelovigen altijd en onder alle omstandigheden gebruikt kan worden moet voorzichtig geantwoord worden. “Want er zijn soms persoonlijke belemmeringen die iemand verontschuldigen, als hij er zich van onthoudt. En voorts hebben wij geen uitdrukkelijk gebod, dat alle christenen verplicht het te gebruiken op elke dag, dat het hem wordt aangeboden. Wanneer wij echter goed in het oog vatten in welke richting de Heere ons leidt, dan weten wij wel, dat het gebruik ervan vaker moet zijn als velen het hebben. Want naarmate de zwakheid ons terneer drukt hebben wij des te vaker nodig ons te oefenen in wat ons kan en moet dienen tot versterking van ons geloof, en om voort te gaan in reinheid des levens.”

Wat de kerken aangaat is het zaak om te weten “dat het de bedoeling onzes Heeren is het dikwijls te gebruiken; anders zullen wij het voordeel, dat er ons uit toekomt, niet leren kennen.”

Wanneer het nu dikwijls wordt aangericht moeten wij ons niet verschuilen achter allerlei redenen om ons aan het gebruik hiervan te onttrekken. “Enkelen zeggen, dat zij zich niet waardig bevinden, en onder dit voorwendsel onthouden zij zich het hele jaar. Anderen gebruiken als voorwendsel dat zij geen gemeenschap kunnen hebben met hen, die zij daar zonder ernstige voorbereiding zien komen. Sommigen ook menen dat het overbodig is het zo dikwijls te gebruiken, omdat het niet zo nodig is, als wij eenmaal Jezus Christus ontvangen hebben, onmiddellijk daarna weer te komen om Hem opnieuw te ontvangen.

De vraag mag gesteld worden aan diegenen die aangeven zich onwaardig te achten om aan te komen, of zij dan ook al die tijd dat zij afblijven van het Avondmaal zich ook onthouden van het gebed. Als zij nu zeggen dat zij wel bidden en daarin God als hun Vader aanroepen, dan zullen mogen zij zich ook niet onthouden van het kindermaal wat hen door de Vader bereid wordt. “Zo ziet men dus, dat hij die de ontvangst van het avondmaal afwijst, omdat hij onwaardig is, zich dan ook uitsluit van het gebed tot God.”

Overigens zijn er ook zielen in de gemeente die nog gebukt gaan onder hun schuld en nog vreemd zijn van de vergevende liefde van God in Christus. “Dezen raad ik niet aan om zich zo maar in te dringen. Maar ik raad ze liever aan, zolang te wachten, totdat de Heere ze verlost.”

Diegenen die zich van het Heilig Avondmaal onthouden omdat zij geen gemeenschap wensen te hebben met diegenen die zich zonder goede voorbereiding (en misschien wel zonder genade) aan de dis des Verbonds zetten hebben een schijnbaar goede reden om af te blijven. “Maar het antwoord hierop is niet al te moeilijk: namelijk dat het niet de taak is van elk particulier gemeentelid om naar eigen goeddunken te oordelen en te beslissen over het toelaten of afhouden; maar dat dit aan heel de Kerk toekomt, oftewel aan den herder, met de ouderlingen, wier hulp hij zal gebruiken om hem bij te staan in de regering der Kerk.”

Daarbij dient voor ogen gehouden te worden dat het onderscheidings- en oordeelsvermogen van ons mensen nogal eens te wensen overlaat. Ook al hebben wij vermoedens en hebben wij de roeping om bij gerede beschuldigingen ons te wenden tot de kerkenraad, desondanks kan alleen na een onweerlegbaar kerkelijk vonnis iemand de toegang tot de tafel ontzeggen. “In zulk een geval hebben wij geen ander middel, dan God te bidden, dat Hij Zijn Kerk meer en meer bevrijde van alle ergernissen, in afwachting van de jongste dag, wanneer het kaf volkomen van het goede koren zal worden gescheiden.” Wij behoren ons niet omwille van (naar ons oordeel) slechten aan de gemeenschap der kerk te onttrekken.

Zij die menen dat het Avondmaal niet zo vaak bediend behoeft te worden omdat wij toch niet wekelijks of maandelijks het lichaam van Christus tot spijze behoevne te nuttigen hebben geen enkel Bijbels argument aan hun zijde. “Want dit geestelijke brood wordt ons niet gegeven, opdat wij ons reeds de eerste keer er van verzadigen zullen; maar veeleer, opdat wij, na een zekere smaak in zijn zoetheid gekregen te hebben, nog meer verlangen zouden, en het gebruiken zo dikwijls het ons wordt aangeboden. Gelijk wij boven hebben uiteengezet, dat Jezus Christus zolang wij in dit sterfelijk leven verkeren, ons nooit zo wordt meegedeeld, dat onze zielen er geheel verzadigd van worden, maar dat Hij ons een voortdurende spijze wil zijn.”