“Opdat in de naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn.” Filippensen 2:10

Mijn tekstwoorden zijn deze: “de naam van Jezus”. Men heeft onze gezegende Heiland vele namen gegeven; sommige met recht, sommige zonder grond; kwade zowel als goede. Het licht bemint het licht, de duisternis bemint de duisternis. Het licht haat de duisternis en de duisternis haat het licht; daarom werd Hij door de duisternis gehaat, maar het licht beminde Hem. Zoals er nu velen zijn die het licht duisternis noemen, zo waren er toen velen die Hem boos noemden. Maar geen slechte naam kan de zonneschijn bezoedelen, noch de volmaaktheid bevlekken. De beroemde namen van mensen zijn vaak vergrootglazen, waardoor zij ons in een valse gedaante worden voorgesteld, maar Christus’ erenamen zijn spiegels, waarin Hij ons naar waarheid wordt voorgesteld. Al werd Christus’ heerlijkheid door honderd spiegels teruggekaatst, dan zouden deze spiegels ons slechts zwakke stralen van Zijn luister tonen. Maar o, indien de glans, door de spiegels opgevangen, sterker is dan de menselijke ogen verdragen kunnen, hoe verblindend moet het dan zijn, om Hem zelf te zien!

Vestig uw ogen op sommige van deze spiegels, die Zijn beeld weergeven. Hij wordt genoemd: de tweede Adam, de stamvader van de familie van de kinderen Gods; onze Engel, die ons een boodschap vanuit de hemel brengt; onze Apostel, gezonden om het eeuwige Evangelie te prediken; onze Voorspraak, die onze zaak voor de grote Rechter in het binnenste heiligdom bepleit; onze Leidsman, die ons een zekere overwinning tegemoet voert; onze Raadgever, die ons kwaad en goed leert onderscheiden; onze Profeet, door wie ons de toekomst wordt geopenbaard; onze Priester, want Hij brengt het enige offer dat voor onze zonde geldt; onze Koning, want Hij heerst over ons in wijsheid en liefde; onze Verlosser, die onze ziel van het verderf verlost; onze Borg, die in onze plaats alles voor ons doet en lijdt; onze Wetgever, die ons de geboden van het nieuwe verbond voorschrijft; onze Herder, die ons voedt en leidt; onze Voorloper, die ons is voorgegaan om ons in de hemel plaats te bereiden; onze Middelaar, want Hij staat tussen God en onze zielen; onze Rechter, want voor miljoenen getuigen zal Hij ons vrijspreken van alle ongerechtigheid; onze Man, met wie wij in de hemel een eeuwige gemeenschap zullen oefenen.

Maar geen naam, Hem tot dusver gegeven, is voldoende geweest, om al zijn goedheid en heerlijkheid te schetsen. Hij is de Alfa en de Omega; de Deur en de Weg; het Fundament en de Hoeksteen; de Wortel en de Spruit; de Ster en de Zon; het Lam en de Leeuw; de Lelie en de Roos; de Rots en de Schaduw; het Licht en het Leven; het Woord en de Waarheid; de Eerste en de Laatste; maar

Geen luchtruim, geen zee en geen aard, Die zijn rijkdom ons openbaart:
Van aangezicht tot aangezicht aanschouwd, Pas dan wordt zijn volheid ontvouwd.

Maar van alle namen, door onze Heere gedragen, is voorzeker de naam van Jezus de lieflijkste; een naam, zoet als de muziek van engelenharpen en geurig als de rozen des hemels. Moge de Allerhoogste mij ondersteunen, terwijl ik bij de betekenis van die naam wens stil te staan en wil proberen U vier zaken aan te tonen:

  1. De betekenis van die naam
  2. De kracht van die naam
  3. De macht van die naam
  4. De dierbaarheid van die

1.   Over de betekenis van die Naam.

 Als u het eerste hoofdstuk van Mattheüs opslaat, zult U een uitlegging vinden, gegeven door God zelf. In het achttiende vers leest u het volgende: “De geboorte van Jezus Christus was nu aldus: en als Maria Zijn moeder met Jozef ondertrouwd was, eer zij tezamen gekomen waren, werd zij zwanger bevonden uit de Heilige Geest. Jozef nu, haar man, alzo hij rechtvaardig was en haar niet wilde openbaarlijk te schande maken, was van wil haar heimelijk te verlaten. En alzo hij deze dingen in de zin had, ziet, de engel des Heeren verscheen hem in de droom, zeggende: Jozef, gij zone Davids! wees niet bevreesd, Maria uw vrouw tot U te nemen, want hetgeen in haar ontvangen is, dat is uit de Heilige Geest. En zij zal een Zoon baren, en gij zult zijn naam heten Jezus, want Hij zal zijn volk zalig maken van hun zonden”.

 Hier vinden wij dan de verklaring van de engel. “Jezus” wil zeggen “Zaligmaker”, en de reden waarom Hij Zaligmaker heet, is juist deze, om het zo kort en duidelijk mogelijk te zeggen: “Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden”.

 Mijn gebed is tot God, dat Hij door zijn Geest mij zo mag doen spreken, dat deze zo vol heilige en heerlijke zin uw troost en uw roem moge worden voor tijd en eeuwigheid. Laten wij deze uitleg nader onderzoeken. Hij wordt Jezus genoemd, want Hij zal zalig maken. Let wel, Hij, niet zij. Indien ik mijzelf kon behouden, zou Jezus geen Jezus meer zijn, maar, helaas! Ik kan noch voor, noch achterwaarts gaan. Ik kan niet terug gaan om het verleden ongedaan te maken en voor mijn zonden te boeten; ik kan niet voorwaarts gaan om in het toekomende de wet te vervullen, en over de Sinaï in de hemel te klimmen.

Wie kan de ontzag inboezemende Horeb bestijgen? Raakt U hem aan, dan wordt U gestenigd of met een pijl doorschoten. Zou u tot zijn steilte doordringen, dan zou U zichzelf in de duisternis daarboven verliezen. Al kon U door de rook dringen, dan zou U verblind en verdoofd worden door het donderen en bliksemen. Zou U dit alles kunnen doorstaan, dan zou U temidden van de gloed van de heerlijkheid wegzinken, en het van ontzetting besterven.

Maar Christus heeft Horebs top voor ons beklommen. Opwaarts door donkerheid en stormwind, dwars door de stem van de woorden en de rook van toorn, opwaarts tot op de top, tot in de hemel; en nu Hij die weg voor ons betreden heeft, is het onnodig dat wij die nog begaan zouden. Het is volbracht, Hij maakt ons zalig! Velen menen tegenwoordig dat iemand behouden kan worden door de doop. Zij beweren: “Die gedoopt zal zijn, zal zalig worden”. Dat is slechts de halve uitspraak. Zij luidt: “die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden”. Nu, wat zaligt de mens: geloof of doop? Zegt U: de doop? Dan wordt een mens door het gemis van de doop verdoemd. Wat zegt U dan van de stervende moordenaar, die nooit was gedoopt? Neen, het is het gemis van het geloof dat verloren doet gaan. “Die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden”. Ik heb nooit gelezen: “Wij dan, gerechtvaardigd zijnde door de doop, hebben vrede bij God”, en ook niet “Wie niet gedoopt is, zal verdoemd worden”. Anderen zeggen weer: “Het geloof behoudt”. Maar ik herinner hun: “Het geloof zonder de werken is dood”. Evenwel, wanneer U verklaart: “Het geloof met de werken zaligt”, antwoord ik weer: “Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof”. De deur van het geloof voert in de toren van Christus.

De deur behoudt niet, maar de toren. Niet het geloof, hoewel het geloof het middel is, maar Christus. Sommigen menen dat het gebruik van het avondmaal hen behouden kan, maar zij misleiden zichzelf en onteren Christus. Sommigen houden het er voor, dat de dominees de zonden kunnen vergeven; anderen dat de maagd Maria kan redden; maar wat zegt het Evangelie? Hij zal zijn volk zalig maken van hun zonden, Hij alleen.

Maar wie zijn het, die door deze Zaligmaker worden verlost? Wij lezen: Zijn volk. Een ziek lichaam is voor ons gezicht een bedroevend schouwspel; een zieke geest is een nog veel meer ontroerende vertoning; maar een zieke ziel is het meest angstwekkende gezicht! Hier is een Geneesheer, die van alle smarten van het lichaam, alle afdwaling van de geest, alle zonde van de ziel kan genezen. Wel terecht mag Hij Jezus genoemd worden. Hij redt een menigte van diep gevallenen, uit alle natie en tong, onder de hemel. Evenwel, hoewel Hij ganse scharen en gehele menigten redt, ontelbare myriaden. Hij zaligt geen anderen dan “Zijn volk”. Zij zijn de Zijnen, want de Vader heeft ze Hem voor altoos gegeven. Zij waren de Zijnen, voor de geboorte van mens of wereld, omdat ze uitverkoren zijn voor de grondlegging van de aarde. Zij zijn de zijnen, want Hij kocht ze met Zijn dierbaar bloed: “Die zichzelf voor ons gegeven heeft”.

Maar er ligt nog meer betekenis in deze lieflijke naam Jezus. Hij geeft te kennen: “Zaligmaker van de zonden”. O, dit is een wonderlijke zaak! Wanneer Christus een onreine ziel rein maakt, dan verricht Hij een groter wonder, dan wanneer Hij de zwartheid van een Ethiopiërshuid wegnam. Ben ik de Zijne, dan is het waar, dat Hij de vlek van de zonde van mijn ziel heeft afgewist. Is mijn zonde dan verdwenen? Hoe is dit mogelijk? Ik heb gezondigd. Wat achter mij ligt, kan niet ongedaan worden gemaakt. De toekomst zal het verleden niet veranderen. Hoe kan ik thans schuldeloos wezen, alsof de verleden zonden uit de weg geruimd waren? Hoe kan ik anders zijn dan schuldig? Wat, indien Hij eens mijn zonde tot de Zijne maakte en die droeg? Maar deed Hij dat dan? Wel, indien Hij onze zonden niet droeg, wat zou Hij dan gedragen hebben? Voorwaar, de Heere heeft al onze ongerechtigheden op Hem gelegd, en “door zijn striemen is ons genezing geworden!”

O, dierbare naam: Jezus! Jezus! Daar is een hemel van verzoening, heiligheid en zaligheid in opgesloten! En dat voor zulken die niets anders dan de hel hebben verdiend! Geloofd zij God, er is Een gevonden die mijn bevlekt kleed overneemt, opdat ik Zijn wit gewaad zou krijgen. Hij ontneemt mij mijn zonde en geeft mij Zijn gerechtigheid in de plaats. Maar, let wel op: Hij zou inderdaad geen Jezus zijn, indien dit het enige was wat Hij voor ons deed. Indien Hij mijn pijnlijke wonde alleen bedekte, maar niet genas, zou dat genezen zijn? Indien Hij mij van de graven terugriep en mijn legioen duivelen niet uitwierp, kon ik dan wel bij mijn verstand aan Zijn voeten zitten? O neen! Hij die tot mij zegt “Uw zonden zijn U vergeven”, zegt ook tot mij “neem uw bed op en wandel”. Hij die het brandmerk van de zonde van mijn voorhoofd deed verdwijnen, ontlastte ook mijn nek van het schandjuk van de ongerechtigheid, en fluisterde mij niet alleen zachtjes toe “uw zonden zijn U vergeven”, maar ook “de zonde zal over U niet heersen”.

De Heer verschijnt waar satan woedt, De ziel in banden zuchten doet, Hij maakt volkomen los en vrij, Van zondes vuile slavernij.

 Maar ook, als dat alles was, zou Hij de naam van Jezus niet verdienen. Indien Hij mij eerst pardon verleende, en mij daarna in de gevangenis liet omkomen, zou Hij dan mijn Zaligmaker kunnen zijn? O neen! Christus levert nooit iemand die door Hem is begenadigd, aan de beul over. Als Hij dit deed, zou zijn begenadiging niets betekenen. Maar neen, Hij doet de dood te niet, berooft het holle graf en blust het vuur van de hel! O, dat noem ik pas overwinnen! Met bevende lippen zal ik die naam in mijn sterfuur loven, want door Jezus is de dood gedood, de schuld verzoend, de dood ontkracht, de wet voldaan, haar eis volbracht!

Helaas! hoe is onze taal als die van een dromende! Waarom barsten wij niet los in lofgezang! Is onze staat veilig, onze overwinning zeker, als zulken die de opgenoemde zaken van harte geloven, dan is de hemel voor ons – en Hij, die duizend hemelen in waarde te boven gaat – Christus, Christus is van ons! Christus, Christus, de wezenlijke en waarachtige Heere, Jezus Christus is de onze!

Een ander houdt de blik gericht naar wat zijn hart begeert:
een straal van Jezus’ aangezicht dat vraag ik – en niets meer!

 

2.   De kracht van de naam van Jezus.

Zij heeft een kracht van autoriteit! Wat ziet U daar aan de tempelpoort, genaamd de Schone? Het is een kreupele bedelaar, die daar ligt. Petrus en Johannes gaan voorbij, en de man ziet naar hen op om een gave! Petrus, op hem ziende, antwoordt: “Zilver en goud heb ik niet!” Christus’ volgelingen zijn zelden rijk; rijkdommen zijn gewisse zorgen, onzekere steunsels en meestal een vloek!

Er is een oud gebed, waarvan Bunyan zegt, dat het omdat het zo weinig wordt gebruikt, roestig is geworden, namelijk dit: “Rijkdom geef mij niet!” Zilver of goud heb ik niet, zegt Petrus, maar wat ik heb, dat geef ik u! Let nu op deze woorden: “In de naam van Jezus Christus, sta op en wandel!” en des mans ledematen, sinds lang door ziekte verstijfd en gebonden, worden losgemaakt en hij springt op, staat op zijn voeten, wandelt weg en treedt, God lovende, de tempel binnen. Onmiddellijk ontwaken woede en vijandschap bij de joden; zij werpen Petrus en Johannes voor die nacht in de kerker.

De volgende dag brengen zij hen voor een aanzienlijke rechtbank; daar worden zij ondervraagd: door welke naam zij dit hebben gedaan? Toen zei Petrus, vervuld met de Heilige Geest: “U allen zij bekend en het ganse volk Israël, dat door de naam van Jezus Christus de Nazarener, die gij gekruisigd hebt, welke God van de doden opgewekt heeft, door Hem, zeg ik, staat deze hier voor U gezond”. Zie nog eens, hoe Paulus en Silas te Filippi door een waarzeggende jongedochter worden gevolgd. Paulus, verstoord wordende, keert zich om en zegt tegen de geest: ik gebied U, in de naam van Jezus Christus: “ga uit van haar”; en zie, de geest gaat op hetzelfde moment van haar uit. Zie, o zie, en leer het wondervermogen van de naam Jezus erkennen, in hoog gezag aan de geduchte Jehovanaam gelijk!

Christen! wilt U de kreupele zien springen als een hinde, en de tong van de stomme horen juichen? Wenst U nog eens waterbronnen in de wildernis te zien ontstaan en stromen in de woestijn? Gebruik dan de naam van de Heere Jezus als een naam van gezag. Spreek in die naam, waarschuw, beveel en bid de wegstervende zondaars in die naam, en U zult ondervinden dat de mensen zullen beven en luisteren en zich tot de Heere wenden; “want daar is geen andere naam onder de hemel gegeven, door welke wij moeten zalig worden, dan de naam Jezus!”

Nu wenste ik wel, wat meer rechtstreeks tot uw geweten te spreken, indien ik dat kon, en u de kracht van Jezus aan te tonen als een proefmiddel. Ik beroep mij op Kolossensen 3:17. Wat leest u daar? “Wat U ook doet, in woord of werk, doet het alles in de naam van de Heere Jezus”. Ziedaar een duidelijk gebod, en U zult ondervinden, wanneer U het gehoorzaamt, dat uw geweten tederder zal worden en zijn stem luider tot uw oor spreken zal; dat u beter uw witte kleed zult bewaren dan vroeger, en de staf u zeldzamer zal ontvallen.

Indien wij het bestaan van zuurstof in een vloeistof willen onderzoeken, dan kan dat in minder dan een minuut door een stuk proefpapier gebeuren. Indien ik, ondanks het aanlokkelijke karakter en de zoete smaak van mijn pleziertjes, vermoed dat er zonde in schuilt, kan ik beproeven of de zonde daar tegenwoordig is, ja of nee: ik hoef slechts dit proefmiddel aan te wenden: “de naam van Jezus”, en als er zonde in is, zal ik het bemerken. Ik heb wel eens brieven ontvangen van mensen, die mij vroegen of het bezoeken van concerten geoorloofd was of niet. Alles wat ik tot zulke mensen te zeggen heb, is: gebruik dit proefmiddel: “Kunt U in de naam van Jezus naar het concert gaan”. Dat is alles wat ik als antwoord geef. Ik weet wel dat menigeen twijfels koestert aangaande het geoorloofde van zijn vrijetijdsbesteding en vermaak. Hij is er niet altijd zeker van dat hij, zonder schuld op zich te laden, er deel aan kan nemen. Wel, onderwerp uw geval aan deze proef.

De eerste keer dat U een roman in de hand wilt nemen, vraag U dan af in de tegenwoordigheid van God: “Kan ik dit boek lezen in de naam van Jezus?” De eerste keer dat U een komedie- boek opent, vraag uzelf af: “Kan ik dit doen in de naam van Jezus?” De eerste keer wanneer U voor een diner, een feestje of op een gezelschap genodigd wordt, vraag U af: “Kan ik daar heen gaan in de naam van Jezus?” Ik ben er zeker van, indien u getrouw met uzelf omgaat en uw geweten geen geweld aandoet, maar naar de stem Gods in U luisterde, dat uw gedrag dan een andere richting zou nemen en de modderige, onklare stroom des levens, zou helder en kalm zijn loop nemen door het dal van de nederigheid, onder de schaduw van de rots Jezus Christus.

O, sluit uw geweten, dat op een troon behoort te zitten, niet op in een kerker; en zet de boze lust, die ingekerkerd moet worden, niet op de troon. Ik waarschuw U, als u uw geweten buitensluit, dan sluit U de hemel buiten, en als U de deur voor de zonde open zet, dan laat U de hel binnen! Sommige mensen gaan als duivelen te werk en stoppen het geweten de mond, binden Gods afgezant aan handen en voeten, en sluiten hem op en verlangen naar zijn dood.

Maar zij kunnen hem niet doden en de tijd komt waarin het versmade geweten van Godswege een scherprechter worden zal, die niet spreekt met de tong maar met de roede. Want hij, die vaak vermaand zijnde, de nek verhardt, zal plotseling uitgeroeid worden, en dat zonder redding.

Laat mij U smeken, beproef op deze wijze het werk van iedere dag; beproef het werk dat U wordt opgelegd; beproef de brieven die U schrijft; beproef uw administratie die u opmaakt.

Alleen een lasteraar zou een huis van ontucht in de naam van Jezus kunnen openen. Alleen een sinds lang verharde onwaarheidspreker zou een leugen met de naam van Jezus kunnen bekrachtigen. Elk ander zou het niet durven; de allerheiligste naam zou zijn lippen verzengen, als hij tot zulk een misdadig doel in de mond genomen werd! O, dat de mensen zich van dit middel ter beproeving wilden bedienen! Het zou de wereld van menige ergernis zuiveren, de heiligheid zou over de zonde triomferen, God over de satan. Nog eens, sta mij toe in alle nederigheid U te smeken dit beproevingsmiddel aan te wenden.

Voordat ik verder ga, laat mij een ogenblik stilstaan bij de kracht van Jezus’ naam, gebruikt als een pleitgrond. Ik heb tegen God gezondigd, God is op mij vertoornd: ik heb behoefte aan zijn vergeving. Hoe durf ik voor Hem te komen, om die kwijtschelding af te smeken? Ik verschijn bevend voor zijn aangezicht en roep: “O God, vergeving!” God antwoordt: “De zonde kan niet ongestraft blijven”. Ik buig mijn hoofd en ween; en ik hoor de vriendelijke stem van de Heilige Geest, die mij toefluistert: “Jezus is voor U gestorven!” maar ik luister toe, als een die droomt, ik kan niet spreken, smart en vertwijfeling maken mij stom. Daar verneem ik een andere stem uit de hoge: “Al wat gij de Vader bidden zult in Mijn naam, dat zal U geschonken worden”. En de Geest moedigt mij aan met de woorden: “Kom en beproef!”; en ik verhef mijn stem en roep het schreiend uit: “Schenk mij vergeving, o God! om Jezus’ wil!” En ik verneem woorden, plechtig en liefelijk, aangrijpend als de stem van de oceaan, kalmerend als de hemelwind, komend uit de afgrond van grondeloze liefde: “Uw zonden zijn u vergeven, ga heen in vrede!”

O mijn hoorders! Ik wend mij tot U, laat geen aards of hels vermogen U bewegen’ om een andere pleitgrond te bezigen buiten de naam van Jezus, geen naam van een engel, apostel of heilige, want God zegt: “Er is onder de hemel geen andere naam de mensen gegeven, door welke wij moeten zalig worden”.

En u, broeder in de Heere!, verzegel al uw brieven die u naar de hemel opzendt met deze naam. Hij zal vleugelen geven aan het kortste gebed, zodat het in een ogenblik Gods oor bereikt. Hij zal een sleutel aan uw gordelriem zijn, waardoor de schatkamer van de genade ontsloten wordt. Een geheime klink aan de deur die u de toegang zal verlenen tot de weiden van innige gemeenschapsoefening met uw God; de staf waarmee u de oevers van de Jordaan verdeelt, en een wachtwoord, dat de poort van het hemelse Jeruzalem voor u zal doen opengaan!

Beroep U dan in het gebed op deze naam! Indien mij vergund werd een blik te slaan in het boek van de gedachtenis, dat voor Gods aangezicht openligt, dan zou ik meer verhoorde gebeden kunnen aanwijzen, waaraan de naam Jezus tot pleitgrond heeft gestrekt, dan dat er zandkorrels aan de kust van de zee zijn! O gezegende naam!

Door U vindt mijn gebed verhoor, Ofschoon bevlekt met schuld,
En dringt in ‘s Allerhoogsten oor, En wordt zo ruim vervuld!

3.   De majesteit van de naam Jezus.

De Heiland zit, sinds meer dan achttienhonderd jaar, daar waar Stefanus hem aanschouwde, ter rechterhand van de troon Gods. Sinds lang is Hij gekroond als de almachtige Overwinnaar van dood en hel; en sinds eeuwen buigen alle engelen zich neer voor zijn ontzagwekkende tegenwoordigheid, en de naam die Hij draagt, is vol van majesteit. Maar kunnen stervelingen zeggen wat die naam is? Hij, die alleen onsterfelijkheid bezit, heeft er iets van geopenbaard!

Zie, een venster in de hemel opent zich! Een straal van heerlijkheid schiet naar beneden. Een dolle christenvervolger ligt op zijn aangezicht in het stof, en hoort de stem: “Saul, Saul! wat vervolgt gij Mij?”, “Wie zijt Gij, Heere”, vraagt Saulus. “Ik ben Jezus!”, zo wordt hem van boven geantwoord. Verplaatst U zich naar het strand van Patmos. Hoor die stem, gelijk een bazuin van het jongste oordeel, uitgaande uit de mond van de Heere der heerlijkheid: “Ik, Jezus! heb mijn engel gezonden om deze dingen aan de gemeenten te betuigen”, en erken de majesteit van de Jezusnaam, als gedragen wordende door de Zoon van God in de hemel.

Er hebben grote namen in deze wereld bestaan, namen aan wie een zekere soort van majesteit verbonden was. Alexander, Caesar en Napoleon, zie daar namen waarvan in de klank alreeds iets indrukwekkends opgesloten ligt! Maar wat is hun majesteit vergeleken met de majesteit die de namen van Abraham, David en Paulus kenmerkt? Nog zijn er hogere namen dan deze: namen van overheden en machten, in de derde hemel, Michael en Gabriël. Maar deze allen worden donkere en verflauwende sterren, wanneer deze Ene naam verrijst, aan de opkomende zon in majesteit gelijk. Want, “Hij heeft een zoveel uitnemender naam boven hen geërfd, en deze naam boven alle naam, is de naam Jezus!” Nu is het voor deze naam morgenstond! Nog kort geleden rees Hij aan de kimmen. Spoedig zal Hij zich ter middaghoogte vertonen, maar nooit in nachtelijke duisternis ondergaan; want Zijn heerlijkheid zal toenemen, totdat deze de donkerste holen van de aarde en de uiterste einden van de schepping bestraalt, totdat alle knieën zich in de naam van Jezus buigen zullen; dan is Zijn volle dag genaderd, en Hij zal wolkenloos stralen tot in eeuwigheid. Wanneer zal dit zijn? Wanneer de grote Koning Jezus  in triomf tot deze aarde komt. Hij heeft ons al een waarschuwing gezonden: “Ziet, Hij komt met de wolken”. Weldra zal Hij de hemelen scheuren, en omringd door wolken van getuigen wederkomen; en in de naam van Jezus, door alle hemelherauten uitgegalmd, zullen hemel, aarde en hel de knieën buigen en Jezus belijden als “de Heere”!

Menigten die Hem nimmer kenden, zullen knielen voor die naam; duizenden die voor de zondvloed leefden en miljoenen die geleefd hebben daarna, Egyptenaren en Arabieren; Grieken en Romeinen; Turken en Perzen; Indianen en Chinezen; eilanden en vaste landen; geslachten en natiën; grote en talrijke scharen die als heidenen leefden en stierven zullen op de naam Jezus, in beving en verbazing op hun aangezicht vallen.

Menigten, die deze naam hoorden en er geen acht op gaven; miljoenen van trotse mannen en vrouwen, die Hem hun aandacht onwaardig keurden; de vrolijken en jeugdigen, de geleerden en staatkundigen – allen tegelijk zullen hun knieën voor de naam van Jezus buigen!

Ontelbaar velen, die voorgaven Hem te verachten, zullen voor Hem bukken; legioenen van leugenaars, scharen van lasteraars, legers van atheïsten en de meest jammerlijke ongelovigen, zullen dan, verschrikt en beschaamd, het hoofd neigen.

Ganse menigten die eenmaal voorgaven Hem te aanbidden: roomsen, priesters en volk die aan de hostie eer bewezen; protestantse naamchristenen die in de kerk neerzaten; miljoenen van vuige huichelaren zullen moeten buigen. Menigten die Hem vervolgd hebben – zij die Hem

lasterden en tegenstonden, die Hem zouden hebben willen vertreden en verpletteren, indien zij daartoe in staat waren geweest, zullen voor Hem buigen.

Voor de naam van Jezus zullen schriftgeleerden en Farizeeën, ouderlingen en overpriesters, Judas en Kajafas, Pilatus en Herodes, Joden en Romeinen, boze mensen en duivelen, ja, de aartsengel der hel, de grote satan, allen tezamen hun knieën buigen! Insgelijks ook, en niet het minst: duizenden en tienduizenden die Hem hebben gekend en liefgehad, patriarchen en profeten, evangelisten en apostelen, kerkvaders en hervormers, zendelingen en martelaars, heiligen en serafs, engelen en aartsengelen, en alle hemelen zullen de knieën buigen en elke tong zal belijden dat Hij de Heere is, tot heerlijkheid van God de Vader. Zo is dan deze naam met majesteit gekroond en versierd.

4.   De dierbaarheid van de naam Jezus.

Wat maakt de gedachte aan een woning die ons lief was, en die wij hebben moeten verlaten, zo aangenaam voor ons? Wat anders, dan de geheiligde herinneringen die er aan verbonden zijn! Rondom deze lieflijke naam nu scharen zich herinneringen, welke die naam voor begenadigde zondaars zo dierbaar doen zijn.

Fluister mij dat ene woord toe “Jezus”, en ik denk aan Bethlehem en Nazareth, aan Gethsémané en Golgotha – aan tranen en triomfliederen, aan dood en heerlijkheid! Lispel mij die ene naam in het oor, en de gezichten van lieve afgestorvenen vertonen zich voor mijn oog, en ik hoor nog eens de liederen die wij in vervlogen dagen aanhieven, de plechtige stem van het gebed die van onze lippen naar de hemel opklom. Ik zie de morgengloor van lang verleden sabbatten, en ik sta weer aan de zijde van zo velen die zich nu reeds bevinden voor de troon! Spreek de naam van Jezus uit, en ik denk aan tranen van berouw, aan de eerste liefde, aan de eenzame overdenkingen, aan een afzwervende wandel en een zalige terugbrenging; aan een ernstige worsteling en een hemelse gemeenschap; aan een gezegende hoop en een voorsmaak van de eeuwigheid. O liefelijke naam! u bent mij boven alles dierbaar! Ik dank u, O God! in en voor die naam “Jezus! Jezus”!

Mij boven alles dierbaar? Is niet een ganse hemel in die naam verborgen? Dierbaar! Is deze naam niet de bron waaruit al mijn vrede, troost en blijdschap voortvloeien? Dierbaar! Is niet al mijn hoop met deze naam verbonden, en is hij niet in mij als een springader des eeuwigen levens? Zo dierbaar is deze naam voor duizenden geweest, dat, eer zij er van scheidden, zij liever van vrienden, huis, hoop, wereld, leven en alles zich afgescheiden zouden hebben! Zo dierbaar, dat om deel te hebben aan die naam, zij zich aan schande, smaad, vervolging, marteling en dood onderwierpen – en dat de bevende lip deze naam uitsprak temidden van de vlammen, en de wegstervende stem deze naam horen deed op de brandstapel.

Jaren geleden onderging een soldaat van Napoleon een operatie. Het instrument van de chirurg werd aangewend om de noodlottige kogel, die in zijn borst was gedrongen, te vinden. Terwijl een glimlach over zijn doodsbleek gezicht speelde, zei hij: “Nog een weinig dieper, en u zult er de keizer vinden”. En o! ik zeg U, Christus heeft duizenden volgelingen, in wier hart zijn naam geschreven staat, dieper dan alle andere namen, gedachten, herinneringen; dieper dan leven en dood, of wat het ook moge zijn!

Enige tijd geleden lag iemand op zijn sterfbed. Een poosje was hij zijn denkvermogen kwijt, maar voor zijn sterven schonk God het hem terug. Zo vergunde God zijn vrienden, die rondom het ziekbed stonden, het licht te zien weerkeren, gepaard met de heilige kalmte van de vreedzame zelfbewustheid. Een sinds lang geliefde vriend boog zich over de zieke en zei: “Ken je mij?” “Nee”, sprak de stervende; hij had hem vergeten. Toen tilde de vriend het kind van de lijder omhoog en vroeg: “Ken je dit kind?” “Nee”, sprak de stervende, zich langzamer- hand afwendende. Toen trad zijn vrouw naderbij, en met haar gezicht tot dat van haar echtgenoot naderende, sprak zij: “Ken je mij?” “Nee”, zei de stervende. Toen trad de vriend nog eens naar zijn bed toe en sprak: “je zult ons spoedig verlaten; maar zeg ons voordat je sterft: ben je Jezus ook vergeten? Heb je Jezus vergeten?” De stervende man rees in zijn bed omhoog, strekte zijn armen uit, zag omhoog, terwijl zijn gezicht blonk alsof er een lichtstraal uit de hemel op gevallen was, en zei: “O neen! Jezus! Jezus! in uw handen beveel ik mijn geest!” en hij ontsliep. O, geloofd zij God! Wanneer alle namen bij ons vergeten zijn, Zal deze naam nog in de dood door ons worden herdacht!

Uw naam, in de allerlaatste stond,
Schoon de adem mij ontvlood,
Gelispeld door mijn vege mond,
Vertroost mij in de dood!

 O christen! Bloos toch niet deze naam te belijden! Doe die naam geen schande aan, maar beken die naam en verheerlijk hem! Zondaar! probeer de betekenis, de kracht, de majesteit en dierbaarheid van de naam Jezus te weten te komen, en dan: leef voor die naam, sterf voor die naam, als het nodig is! God verlene het U, om Jezus’ wil!

Amen, ja amen!

ds. Grattan Guinness

Grattan Guinness is een niet zo bekende prediker. Hij leefde in de tijd van Spurgeon en deed in die tijd absoluut niet onder voor populariteit die Spurgeon had. De “kenners” van die tijd achtten hem zelfs nog uitnemender dan Spurgeon. Ze plaatsten hem boven Spurgeons preken vanwege de oorspronkelijkheid van zijn prediking, de majesteit, het aantal en de diepte van zijn denkbeelden. Guinness preekte veel in de openlucht. Zijn preekbeurten werden altijd massaal bezocht. In de openlucht liep het aantal hoorders vaak op tot rond de 30.000. (De Tabernakel)