Eerste boek – Hoofdstuk 17A – Waar deze leer van Gods voorzienigheid ons toe leiden moet wil het ons tot troost zijn.
Hoofdstuk 17, art. 1
De regering van God gaat over alle dingen maar in het bijzonder over Zijn kerk. Een van de grootste redenen van moedeloosheid is gelegen in de zinloosheid van het bestaan. Wanneer wij uit het oog verliezen dat alle dingen ons moeten medewerken ten goede, en menen dat alle tegenspoed en kruis ons bij toeval of zonder doel toekomt, vervallen wij in de diepste wanhoop. Wij moeten vasthouden dat alles vastligt in Gods wil ook al kunnen wij de oorzaken en doeleinden niet meer onderscheiden in ons leven. Dan nog moet ons hart in den Heere gerust blijven.
Hoofdstuk 17, art. 2
Wij moeten de leer van Gods voorzienigheid en regering bezien in het licht dat God zeer hoog verheven is. Wij hebben ons te onderwerpen zoals Mozes: de verborgen dingen zijn voor onze God maar wat geschreven is voor u en uw kinderen (Deut. 29).
Hoofdstuk 17, art. 3 & 4
Wie gelovig werkzaam is met dit leerstuk, zal met betrekking tot het verleden niet morren tegen Gods weg en de schuld van alle verkeerde dingen niet op God wentelen maar zich verwonderen. Sommigen gaan zo dwaas om met dit leerstuk, dat zij stellen dat alle inspanning om een doel te bereiken, alle gebruik van middelen tegen ziekten, alle uit de weg gaan van gevaren, zinloos en zondig zijn omdat ons toch niets overkomt wat niet is besloten. Zij verliezen uit het oog dat God ons een verstand gegeven heeft om het kwade te ontvlieden en het goede te zoeken.
Hoofdstuk 17, art. 5
Anderen maken God door Zijn voorzienigheid tot een Auteur van, en verantwoordelijk voor de zonden. Zij stellen dat een dief niet gestraft mag worden omdat hij slechts doet wat God wilde. Zij vergeten echter dat wij geroepen worden om te doen wat God geopenbaard heeft als Zijn wil in Zijn Woord. Desondanks weet God wonderlijk onze slechte werken dienstbaar te maken aan het goede. Laat de mond gestopt worden van hen die Gods goedheid verantwoordelijk stellen voor hun kwade daden. Alsof God voedsel gaf om hun lichamen te sterken, zodat zij zondigen zouden op rekening van Hem die hen voedde. Want zo redeneren zij: als Hij ons niet voedde zouden wij niet zondigen…
Hoofdstuk 17, art. 6
Met name de geschiedenissen in het Oude Testament zijn ons gegeven als toonbeelden van Gods handelen met Zijn volk en kinderen. Daar blijkt voortdurend uit dat werkelijk geen ding hen bij geval overkomt en dat Zijn zorg hen in alle gevallen voor komt.
Hoofdstuk 17, art. 7
De zorg van God over ons komt openbaar in Zijn handelen met onze vijanden. Soms ontneemt Hij hun verstand zoals Hij Achab liet bedriegen door de mond van leugenprofeten (1 Koningen 22). Soms verschrikt en beangstigt Hij hen zoals door de brekende kruiken en brandende fakkels van Gideons soldaten (Richteren 7: 19). Soms laat de Heere de vijanden een ogenblik gaan maar breekt Hij hen toch op het laatste moment af, zoals Hij de raad van Achitofel tot dwaasheid maakte om David te redden (2 Samuel 15: 31). Zo regeert God de vijanden, ja zelfs de duivel die zonder Gods toelating niets vermag zoals wij zien bij Job. Dit mag ons wel leiden tot dankbaarheid in voorspoed, geduld in tegenspoed en voor de toekomst een ongelofelijke onbekommerdheid.
Recente reacties