Eerste boek – Hoofdstuk 11A – Dat het zonde is om aan God een zichtbare gedaante toe te schrijven. En dat allen van de ware God afwijken die zichzelf afgoden oprichten.

Hoofdstuk 11, art. 1

God komt ons verduisterde verstand tegemoet door Zich in Zijn Woord te tonen in menselijke gedaanten en aardse beelden. Dit mag voor ons echter geen reden zijn om God af te beelden in menselijk gedaanten en aardse beelden. In Exodus 20: 4 is de boodschap duidelijk: “Gij zult u geen gesneden beelden, noch enige gelijkenis maken…”

Hoofdstuk 11, art. 2

God openbaart zich aan ons door Zijn Woord. Vandaag de dag door middel van het geschreven Woord, vroeger ook wel door Zijn hoorbare stem. God toont ons Zijn gedaante wel in beschrijvingen en beelden maar de wezenlijke gedaante van God is voor ons onmogelijk zichtbaar omdat Hij onstoffelijk (een Geest) is. Iedere stoffelijke beeltenis van God zal dan ook niets anders dan een ontoereikende poging  zijn om de Onzienlijke uit te beelden, en zo altijd een miskenning vormen van Zijn grootheid.

Hoofdstuk 11, art. 3

Wanneer de Heere Zijn heerlijkheid toont dan gebruikt Hij daarbij aardse middelen. maar altijd zo dat het duidelijk Is dat God ontoegankelijk en onbegrijpelijk groot is voor ons mensen. Zijn verschijning in een wolk, In vuur, in rook, enzovoorts zijn duidelijk tekenen van de grootheid en onbegrijpelijkheid van Zijn wezen. De ontmoeting van God in menselijke gedaanten vormde heenwijzingen naar de komst van Christus in het vlees en waren geen gedaanten van de Godheid.

Waar in het Oude Testament dergelijke openbaringen nog nodig waren is dit in het Nieuwe Testament volstrekt overbodig omdat God geopenbaard is in het vlees. Wij hebben God mogen aanschouwen in het aangezicht van Zijn Zoon: “die Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.”

Hoofdstuk 11, art. 4

Jesaja stelt in hoofdstuk 44: 12 dat het volstrekt waanzinnig is om hout te gebruiken om daaruit een god te formeren die dan als god vereerd moet worden, terwijl het daarna dient als kachelhout. Niet alleen in beeldhouwwerk maar ook in de schilderkunst is het niet geoorloofd God af te beelden in welke vorm dan ook.

Hoofdstuk 11, art. 5

Gregorius stelde dat beelden als boeken voor de leken mochten fungeren. Dus voor de mensen die geen Bijbel konden lezen en zo eenvoudig waren dat zij vrijwel geen onderwijs konden verwerken moesten dan beelden dienen om de Bijbelse geschiedenissen te verklaren. Maar dit is onjuist. Habakuk stelt dat het gegoten beeld een leugenleraar is. (Hab. 2: 18)

Hoofdstuk 11, art. 6

Afbeeldingen van God verkleinen de vrees voor Hem en vermeerderen de dwalingen.

Hoofdstuk 11, art. 7

Waarom pleiten de Roomsen voor de beelden als boeken der leken? Is het niet omdat zij zelf deze leken gekweekt hebben door hen de Bijbel te onthouden? Paulus leert ons dat in de prediking van het Woord Christus als voor onze ogen gekruisigd wordt. Waartoe dienen dan de houten kruisen in de kerk anders dan de afwezigheid van deze prediking te verhullen?

Hoofdstuk 11, art. 8

Het afgodsbeeld ontstaat niet op het moment dat het uit hout of steen wordt gemaakt. De afgod ontstaat in het hart van de mens waar een verkeerd beeld van God gevormd wordt. Afgodendienst begint dus niet met de beeldenverering maar met een verwrongen godsbeeld in het hart.