Eerste boek – Hoofdstuk 7 – Door welk getuigenis de Schrift moet worden bekrachtigd opdat haar gezag vast sta, namelijk door het getuigenis van de Geest en dat het een goddeloos verzinsel is dat haar geloofwaardigheid afhangt van het oordeel der kerk.
Hoofdstuk 7, art 1.
Het Woord van God dient niet minder te worden gewaardeerd dan als uit de hemel voortgekomen alsof de levende stem van God Zelf daarin gehoord wordt. De Roomse visie moet verworpen worden die stelt: de Schrift heeft slechts zoveel betekenis als de kerk aan haar toekent. Dit is verwerpelijk alsof de onaantastbare waarheid van Gods Woord moet worden afgewogen aan de hand van het menselijk oordeel der kerk. Hoe kan het schuldbewuste geweten steunen op een Woord wat niet meer dan alleen menselijke autoriteit heeft?
Hoofdstuk 7, art 2.
Het is niet de kerk die de Schrift draagt, maar Paulus leert in Efeze 2 vers 20 dat de kerk “gebouwd is op het fundament der apostelen en der profeten waarvan Jezus Christus de uiterste Hoeksteen is.” Oftewel, de kerk is gebouwd op het fundament van Gods Woord en niet andersom.
Hoofstuk 7, art 3.
Het is wel waar dat de kerk de baarmoeder is van het geloof, omdat in haar de dienaren zijn die het Woord preken zonder wie het onmogelijk is om te geloven. Want het geloof is door het gehoor: “zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods” (Romeinen 10: 17).
Hoofdstuk 7, art 4.
De geloofwaardigheid van het Woord staat of valt met de overtuiging dat God haar Grondvester is. De profeten en apostelen beroepen zich niet op eigen scherpzinnigheid of onderzoek maar zij voeren de Heilige Naam van God in, zeggende: “alzo zegt de Heere.” Als wij niet willen dat onze hoorders steeds maar ronddolen in vertwijfeling, zonder vaste grond onder de voeten en bij elk bezwaar in de war raken, moeten wij hen wijzen op de vastigheid in het getuigenis van de Geest.
Wie tot het Woord van God komt met een onbevooroordeelde blik moet erkennen dat zij van een Goddelijke majesteit is. Dat haar inhoud van zulk een verhevenheid is dat het God moet zijn Die daarin spreekt. Toch moeten wij NIET met het Woord handelen in redetwisten. Wij moeten NIET proberen de onwrikbare geloofwaardigheid van de schrift aan te tonen. Hoewel het niet moeilijk is om de autoriteit van de Schrift te onderbouwen moeten wij voor ogen houden dat het Woord niet eerder geloof zal vinden in harten van de mensen dan wanneer het door het inwendige getuigenis van de Heilige Geest wordt bezegeld.
Hoofdstuk 7, art 5.
Het is goed om te beseffen dat menselijke overwegingen en onderzoek naar de autoriteit van de Schrift uiteindelijk geen fundament biedt voor het geloof. Ook al zou men tot de rationele overtuiging komen dat het Woord de waarheid is vormt het zonder het inwendig getuigenis van de Geest nog altijd geen vaste grond voor het geloof. Het moet ons niet verwarren dat wanneer God het Woord in de mond van Zijn dienaren heeft gelegd om het hierdoor aan Zijn kinderen te openbaren, wij velen in onze dagen zien leven in grote onwetendheid en verachting van het Woord omdat zij nooit de lust hebben ontvangen om Gods stem te horen.
Recente reacties