Daarom zou ik van harte wensen, dat de bijzondere heilige samenkomsten meer dan voor dezen, mogen gehouden worden, en u die genegen zijt, om zulke bijeenkomsten te houden en bij te wonen wil ik ernstig opwekken, dat u niet alleen daarin voortgaat, maar dat u ook anderen daartoe uitlokt en aanspoort, en dat gij, noch anderen, u geenszins laat verzetten door de tegenstand, welken sommigen, met een schijn van heiligen ijver, daartegen opwerpen. Ik spreek van zulke samenkomsten en vergaderingen, opdat ik wèl verstaan worde; niet van die waarin men van zijn naasten achterklapt, of goede leraren lastert, zijn naasten versmaadt, ijdel of onstichtelijk spreekt, tot scheuring en tot verlaten van de Kerk ophitst of verlokt; maar waar men de Heere met elkaar bidt, ook soms met vasten. Waar men Gode eerbiedig lofzangen en Psalmen en geestelijke liedekens zingt, het gepredikte Woord verhaalt en toepast, het Woord Gods leest en daarover spreekt, de verscheiden ondervindingen der vromen op de weg en in de betrachting der Godzaligheid ter sprake brengt en openlegt, gewetensvragen en nuttige onderzoekingen over enige Goddelijke waarheden, en voor zoveel zij betrekking en invloed hebben op de praktijk der Godzaligheid, voorstelt, verhandelt en oplost. En wat er van dien aard meer is, hetzij dat er een predikant tegenwoordig is, of niet.

Om u te meer te wapenen tegen hen, die gewoon zijn deze heilige samenkomsten bitter en smadelijk tegen te spreken, wilde ik u voor dezelve deze redenen geven welke mij nu voorkomen:

1e Reden. Omdat des apostels gebod is: Laat ons onze onderlinge bijeenkomsten niet nalaten, maar laat ons elkander vermanen, Hebr. 10:25; hij geeft daarmee te kennen, dat men niet zou verzuimen, maar gebruiken de christelijke samenkomsten van bijzondere Christenen, tot onderlinge samenspraak, en opwekking van elkander; het is waar, hij sluit hier niet uit de openbare samenkomsten, maar bedoelt die tegelijk, maar dat ook hier wel bijzonder de onderlinge samenkomsten gemeend en beoogd zijn, blijkt daaruit, dat hij die menigmaal wil waargenomen hebben, opdat men elkander zou vermanen, de éne bijzondere Christen de anderen. Het is dus een gebod Gods, waaronder alle Christenen liggen, hetwelk zij gewetenshalve moeten gehoorzamen, wat ook de mensen daartegen zeggen.

2e Reden. Omdat de apostel op dezelfde plaats het aanmerkt als een vlek en bestraffelijke fout, dat velen zich onttrokken, en een gewoonte maakten om zich te onttrekken van die heilige samenkomsten, zeggende: Laat ons zo niet doen, gelijk sommigen de gewoonte hebben. Dus is het dan een ernstig kwaad, zich meermalen af te scheiden niet alleen van de openbare kerkelijke vergaderingen, maar ook van de bijzondere christelijke gezelschappen der gelovigen. Een ander gebrek in dezen moest er zo ver af zijn, dat het ons slap en verzuimend zou maken, dat het ons veeleer tot meer vlijt moest opwekken, om een zo goed middel tot stichting te gebruiken; opdat wij anderen in dezen een goed voorbeeld der stichting mogen geven.

3e Reden. Omdat het waarnemen van zodanige heilige vergaderingen een middel is, om de leer van Christus en de waarheid van Hem ontvangen en geloofd, vast te houden, te belijden en niet te verlaten in tijden van beproeving. En integendeel die te verlaten de weg is, tot scheuring en afval van de waarheid. Want de apostel schrijft dit middel om onderlinge vergaderingen te houden en bij te wonen voor, om volstandig te zijn in de heilige belijdenis. Want dit was zijn opwekking in vers 23: Laat ons de onwankelbare belijdenis der hoop vasthouden. Daartoe schrijft hij twee middelen voor. Ten eerste om elkander daardoor aan te zetten tot opscherping en aanwakkering (vers 24). Ten tweede om de onderlinge vergaderingen niet te verlaten noch te verzuimen (vers 25)  zodat de rechte weg, om eenheid te behouden in de Kerk en in de leer der waarheid, is, meermalen samen te komen tot onderlinge vermaning, maar zonder verzuim en verhindering van de openbare vergaderingen, welke gelijk ik zei, mede er in besloten zijn.

4e Reden. Omdat de dag van Gods oordeel, bijzonder over ons en algemeen over allen, voor de deur is, zo moesten wij dan dit middel gebruiken om ons bekwamer te maken tot onze plichten, waardoor wij in de dag van onze dood en onzer afrekening in beter staat mogen zijn. Deze reden geeft de apostel in dezelfde plaats, zeggende: Laat ons de onderlinge vergaderingen niet nalaten, en dat zoveel te meer, als wij zien dat de dag nadert. Hij wil zeggen: deze opmerking, dat er maar een korte tijd tussenbeide is en onze dag zal gekomen zijn, en onze Heere zal ten oordeel komen, diende als een geschikt middel en beweegreden u op te scherpen, tot waarneming van zodanige gelegenheid, waardoor u zou bevestigd en aangemoedigd worden, om tegen alle mensenvreze de waarheid staande te houden.

5e Reden. Omdat het de Christenen geboden is volgens Hebreeën 10 vers 24 om op elkander acht te nemen tot opscherping der liefde en der goede werken; wat noodzakelijk in zich bevat hun gemeenzaamheid met elkander en hun gedurig vergaderen met elkander. Niet alleen tot de openbare godsdiensten (want dan kunnen wij elkander zó niet ontmoeten tot opscherping, omdat wij alsdan en daardoor elkanders gestalte, gaven, deugden, enz. niet kunnen zien) maar bijzonder tot onderlinge heilige samenspraak en onderhandeling. Dit opmerken van elkander bestaat daarin dat wij letten op elkanders toestand, bekwaamheden en ervaring, deugden en gebreken, opdat wij ons bekwamer mogen maken om elkander goed te doen en van elkander het goede te ontvangen, en om elkander te verwekken tot heilige strijd, wie de eerste zal zijn in liefde en weldoen. Daarom is elk Christen gehouden de heilige bijzondere samenkomsten waar te nemen.

6e Reden. Omdat ons geboden is, dat wij elkander zouden vermanen (Hebr. 10:26). Ja,dat wij elkander alle dagen zouden vermanen, zolang als het heden genoemd wordt, opdat niet iemand uit ons verhard worde door de verleiding der zonde (Hebr. 3:13). Dat is, een iegelijk moet, behalve dat de predikanten de gemeente in het openbaar vermanen en opwekken, zijn medechristenen aanspreken, verwakkeren en aansporen ten goede, hun aanwijzen de bedrieglijkheid der zonde, de verharding van hun hart zoeken te voorkomen en hen bevestigen in de waarheid en de volstandige belijdenis van de godsdienst, gelijk er staat in het voorgaande twaalfde vers: Ziet toe, broeders, dat niet te eniger tijd in iemand van u zij een boos ongelovig hart, om af te wijken van de levenden God. En dan volgt er: Maar vermaant elkander, enz. Zo is dit dan een nodige en algemene plicht, die een noodzakelijk middel is, om de mensen voor afval te behoeden, en een plicht die dagelijks moet betracht worden, terwijl het heden is; dat is, zo dikwijls en zolang als God een tegenwoordige en geschikte gelegenheid daartoe geeft, opdat niet door verzuim hiervan, dit ongemak volge, dat iemand verhard zou worden door de bedrieglijkheid der zonde. Nu, deze plicht kan niet gedaan worden indien men niet samenspreekt, en tot dat einde samen vergadert.

7e Reden. Omdat het geboden is, dat de Christenen elkander troostelijke redenen tegemoet zouden voeren en spreken van de liefelijke beloften, grote voorrechten en heerlijke verwachtingen, welke de vromen hebben. Zo dan, zegt de apostel in 1 Thess. 4:18, vertroost elkander met deze woorden. Nu kan dit niet geschieden, of zij moeten bij elkander komen, en tot dat einde met elkander samen spreken en bidden, dat de Heere God de middelen zegene en de woorden der vertroosting tot de harten brenge.

8e Reden. Omdat de Christenen gelast is, dat ze elkanders zielen zouden bouwen, bevorderen en stichten, gelijk de apostel zegt, 1 Thess. 5:11, Daarom vermaant elkander, en sticht de een de ander; gelijk gij ook doet. Deze plicht van elkander te stichten, bevat zeer veel; elk moet de ander helpen, de hand bieden, versterken, aanmoedigen tot en in het werk des Heeren. Nu is dit onmogelijk te doen, als men alleen in de openbare vergaderingen samenkomt, en overigens als vreemdelingen met elkander leeft; het bevat dus noodzakelijk, dat de vromen tot dat einde samenkomen en vergaderen.

9e Reden. Omdat het een algemeen gebod des apostels is: Leert en vermaant elkander en spreekt onder elkander met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, zingende en psalmende de Heere met aangenaamheid in uw harten, Kol. 3:16 Eféze 5:19. Niemand kan denken, dat dit geschieden kan, tenzij men daartoe samenvergadert buiten de openbare samenkomsten.

10e Reden. Omdat het vloeit uit de natuur van de Christelijke gemeenschap der heiligen, welke allen belijden te geloven; die gemeenschap nu vereist en bevat onder anderen een gemeenzame mededeling der gaven en genade, tot verbetering, verlichting, aanwakkering en versterking van elkander. Hetgeen onze Catechismus aldus uitdrukt op de 55e Vraag, zeggende, dat elk uit kracht van de gemeenschap der heiligen, zich moet schuldig weten, zijn gaven ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten, gewillig en met vreugde aan te leggen. Deze heilige bijzondere vergaderingen en samenkomsten moeten zo gehouden worden, of de gemeenschap der heiligen zal metterdaad geloochend worden en de Catechismus tegengesproken. Want hoe kan die mededeling en aanlegging der talenten aan anderen geschieden, zónder dikwijls samen te komen?

11e Reden. Omdat er geboden is, dat men elkander de zonden zal belijden, en voor elkander zal bidden (Jak. 5:16). Zo moet men dan bij elkander komen en spreken over de zaken der ziel en zich verenigen in de gebeden. Niet alleen in openbare vergaderingen, maar onder bijzondere Christenen met elkander, te meer omdat het voorbeeld der gebeden ons toont dat de gelovigen hun hemelse Vader gedurig eendrachtig moeten aanbidden, zeggende: Onze Vader, enzovoorts.

12e Reden. Omdat elk gelovige zich moet gedragen als een uitdeler en niet als een eigenaar en meester van zijn gaven. Dit omdat God elk de gaven uit genade gegeven heeft tot een algemeen gebruik. Tot stichting van anderen volgens de opwekking en de last van de apostel Petrus in 1 Petrus 4:10: Een iegelijk, gelijk hij gaven ontvangen heeft, zo bediene hij dezelve aan de anderen, als goede uitdelers der menigerlei genade Gods. Elk moet zijn talent op woeker zetten, zoekende voor zijn Heer en Meester winst te doen. Arbeidende om zielen te vangen en te winnen voor Christus, en om zondaren van de dwaling huns wegs te bekeren en van de dood te behouden. Al wie bekeerd is, moet ook zijn broeder versterken. Elk moet de gaven besteden naar de genade die hem gegeven is volgens Matth. 25:26, 27; Spr. 11:30; Jak. 5:20 Lukas 22:32 Rom. 12:6, 7; 1 Kor. 12:7. Dit geeft te kennen, dat het des Heeren wil en welbehagen is dat de Christenen meermalen en bij elke goede gelegenheid onderlinge vergaderingen houden.

13e Reden. Omdat de nood der Christenen vereist dat zij meermalen samen zijn. Omdat zij elkander nodig hebben om hulp, aanmoediging en ondersteuning van elkander. Geen Christen kan zo op zichzelf bestaan dat hij zijn naasten niet van node zou hebben. Zij moeten zich bijeenvoegen en elkanders nood vervullen. Elkander de handen sterken en onderschragen. Twee zijn beter dan één zegt de Prediker want zij hebben een goede beloning van hun arbeid. Want indien zij vallen, de een richt zijn metgezel op; maar wee degene die alleen gevallen is, want daar is geen tweede om hem op te helpen. En indien iemand de een mocht overweldigen, zo zullen de twee tegen hem bestaan en een drievoudig snoer wordt niet haast gebroken (Pred. 4:9, 10, 12). De leden van het verborgen lichaam van Christus hebben elkander van node en moeten voor elkander gelijke zorg dragen. Het oog kan niet zeggen tot de hand: ik heb u niet van node. De leden die ons dunken de zwakste te zijn, die zijn nodig (1 Kor. 12:21, 22, 25). De bevindingen, uitreddingen en vertroostingen van de één zijn nuttig voor de ander. Paulus, een apostel, had niet alleen de gebeden der gelovigen van Rome nodig maar ook de vertroosting en versterking door hun geloof en daarom verlangde hij hen te zien en tot hen te komen (Rom. 15:30, Rom. 1:11-13). In het algemeen zegt de apostel tot de gelovige Thessalonicensen: Wij bidden u, broeders, vermaant elkander; vermaant de ongeregelden, vertroost de kleinmoedigen, ondersteunt de zwakken, zijt lankmoedig jegens allen (1 Thess. 5:11, 14). Zo roept dan de nood der gelovigen en ongelovigen dat de Christenen door gemeenschappelijke handelingen, en in samenkomsten elkander geestelijke hulp bieden.

14e Reden. Omdat het verhalen van predicatiën een plicht is die niet alleen huisgenoten binnen hun huis moesten verrichten maar ook de buren met elkander tot indachtigmaking van hen die zwak van geheugen zijn en tot hulp en onderrichting van hen die niet konden tegenwoordig zijn in God huis. Want zo zegt de Heere door de profeet Jeremia (Jer 23:35): “Aldus zult gijlieden zeggen, een iegelijk tot zijnen naaste, en een iegelijk tot zijne broeders: Wat heeft de Heere geantwoord? En wat heeft de Heere gesproken?” Wat nog daarom te meer nodig is omdat velen geen huisoefeningen kunnen genieten en zo geen geestelijke mededeling der gaven en een verhaal van het gepredikte Woord binnenshuis ontvangen en velen daarenboven niet kunnen lezen en zeer onervaren zijn in het Woord der gerechtigheid. Anderen zijn door een langdurige ziekte of een ander kwaad, dat hun of hun huisgenoten treft, aan huis gebonden. De natuur van deze zaak en die veelvuldige gelegenheden en ongelegenheden, pleiten er voor dat zulke geestelijke samensprekingen, onderlinge gebeden en heilige samenkomsten bijzonder onderhouden moeten worden; gelijk de twee discipelen gingen verhalen aan de andere apostelen, wat zij gezien en gehoord hadden van de Heere Jezus, Lukas 24:35.

15e Reden. Omdat er voorzegd is van de dagen van het Nieuwe Testament, als God Zijn Knecht de Spruit zou doen komen, dat alsdan een iegelijk zijn naaste zou nodigen tot onder de wijnstok en tot onder de vijgenboom (Zach. 3:8, 10). Dat is, vanwege de geestelijke vrede zouden de Christenen elkander uitnodigen om onderling goed gezelschap te houden en om elkander tot onderlinge stichting hun staat en ervaring mee te delen, gelijk ook door dezelfde profeet voorzegd is dat wanneer in dezelfde dagen de Geest der genade en der gebeden zou uitgestort zijn, verscheiden personen, mannen en vrouwen, onderlinge vergaderingen zouden houden, om te vasten, te treuren en te bidden (Zach. 12:10, 12, 14).

16e Reden. Omdat de gelovigen, die Christus’ naam dragen, zo dikwijls gelast is, als een bijzondere livrei de liefde tot elkander te vertonen. Christus zeide: Een nieuw gebod geef ik u, dat gij elkander liefhebt, gelijk Ik u lief gehad heb, dat gij ook elkander liefhebt. Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij Mijn discipelen zijt, zo gij liefde hebt onder elkander (Joh 13:34, 35 en 15:12, 17). Paulus schreef aan die van Thessalonica: de Heere vermeerdere u, en make u overvloedig in de liefde jegens elkander (1 Thess. 3:12). Daarna zei hij: Van de broederlijke liefde nu hebt u niet van node, dat ik u schrijve. Want gijzelve zijt van God geleerd, om elkander lief te hebben, want gij doet ook hetzelfde aan al de broederen, die in geheel Macedonië zijn; maar wij vermanen u, broeders, dat u meer overvloedig wordt (1 Thess. 4:9, 10). Deze liefde nu moet niet alleen bestaan in goede wil, gunst en goede woorden, maar ook in daden; gelijk Johannes zeide: Mijn kinderkens, laat ons niet liefhebben met het woord, noch met de tong, maar met de daad en waarheid (1 Joh. 3:18). Daarom moeten wij de christelijke liefde alleszins door lichamelijke en bijzonder door geestelijke mededelingen betonen en zó goedertieren zijn jegens elkander als de ouders jegens de kinderen (Eféze 4:32) en zo samen komen en vergaderen tot uitvoering der betrachtingen onder elkander, waartoe de liefde ons aanzetten zal. Ja, wij moeten volgens de last des apostels elkander dienen door de liefde (Gal. 3:13). Dat is, onszelf in liefde voor elkander opofferen en verteren tot geestelijk voordeel. En elders staat, dat wij elkander moeten onderdanig zijn en dat in de vreze Gods (1 Petrus 5:5, Eféze 5:21). Daarom elkander moeten dienen en bestraffen en bestraffingen van elkander ontvangen; hoe zou dit geschieden, zo wij niet meermalen bijeenkwamen?

17e Reden. Omdat de Christenen, als broeders en zusters, als huisgenoten en kinderen van één Vader vriendschap moeten onderhouden. Zij zijn elkander zeer nabestaande en moeten elkander met broederlijke vurige liefde bejegenen en vriendelijk zijn, gelijk Petrus zegt in 1 Petrus 3:8: Zo moeten zij dan meermalen samen komen en elkander bezoeken, spreken en schrijven, en met elkander omgaan als gemeenzame vrienden gelijk de maagd Maria tot dat einde haar nicht Elizabeth bezocht (Lukas 1:39-57) In de openbare vergaderingen zijn de goddelozen en de vrome ondereen gemengd, uitgezonderd bij het Avondmaal, alwaar alleen dezen vrienden gelast wordt te eten; daarom moeten andere gelegenheden waargenomen worden waarbij zij als één hart en ziel samen vriendschap oefenen. Het is bekend, dat tot de natuur der eerlijke vriendschap behoort omgang, bezoek, aanspraak, mededeling en onthaal. Want ze wordt beschreven als een onderlinge goedwilligheid die men niet verborgen laat zijn; zal dan de christelijke en Godzalige vriendschap niet veel meer deze eigenschap bezitten en het gezelschap en de innige gemeenschap van de een met de ander eisen? Zouden zij dan niet met genegenheid elkander ontvangen en omhelzen volgens des apostels les in Rom. 15:7: Neemt elkander aan, gelijk ook Christus u aangenomen heeft, tot de heerlijkheid Gods.

18e Reden. Omdat des Heeren gebod is, dat men eensgezind zij en enerlei taal voere omtrent de heilige waarheid en Godzaligheid; Paulus bad voor de Romeinen aldus: De God der lijdzaamheid en der vertroosting geve u, dat u eensgezind zijt onder elkander naar Christus Jezus, opdat gij eendrachtig met één mond mocht verheerlijken de God en Vader onzes Heeren Jezus Christus (Rom. 5:5, 6) en tot die van Korinthe zei hij: Ik bid u, broeders, door de naam onzes Heeren Jezus Christus, dat gij allen hetzelfde spreekt, dat onder u geen scheuringen zijn, maar dat gij tezamen gevoegd zijt in éénzelfde zin, en in éénzelfde gevoelen (1 Kor. 1:10). En tot de Filippensen zegt hij: zo vervult mijn blijdschap dat gij moogt eensgezind zijn, dezelfde liefde hebbende, van één gemoed en van één gevoelen zijnde (Filip. 2:2). En elders wordt ons menigmaal geboden ons daartoe te schikken, dat wij eensgezind mogen zijn, zie 1 Kor. 13:11; Filip. 3:16; 1 Petrus 3:8; Rom. 12:16. Zo is het dan een nodig vereiste dat wij dikwijls samenkomen, want hoe zouden wij hetzelfde spreken en hetzelfde gevoelen zo wij niet meermalen bijeen zijn en gemeenzaam samen handelen over geestelijke zaken? Hoe kunnen wij van één zin en mond zijn zo wij niet elkander ons gevoelen mededelen, en het begrip uiten, dat wij van de zaken hebben. En als er enig verschil over iets is, hoe zullen wij dan eensgezind worden, zo wij niet samen God bidden om licht en klaarheid en om geleid te worden in alle waarheid? Daarom moesten de heilige bijzondere samenkomsten der belijders buiten alle verschil en tegenspraak zijn.

19e Reden. Omdat de Heere hen prijst die met onderlinge samensprekingen elkander stichten en sterken en Hij naar hun redenen luistert met welgevallen; zoveel wordt te kennen gegeven door de profeet Maleachi (Mal. 3:16): Alsdan spreken die de Heere vrezen, een ieder tot zijn naaste: De Heere merkt er toch op en daar is een gedenkboek voor zijn aangezicht geschreven voor degenen die de Heere vrezen, en voor degenen die aan Zijn Naam gedenken. Dat was der vromen gedrag. Zij spraken veel samen en vermaanden elkander om sterk te zijn tegen de verzoekingen die in die tijd in zwang waren. De Heere nam tot hun moedgeving, vermaak en lust om daarop te letten en het voor hen ter gedachtenis op te tekenen; ieder goed woord dat zij spraken merkte Hij op en wilde het niet vergeten, maar ten hunnen goede bewaren. Zo had de Heere Jezus welgevallen in de samensprekingen van die twee die naar Emmaüs gingen. Paulus prijst de Thessalonicenzen dat zij elkander vermaanden, en de een de ander stichtten, doende wat hij hun belastte (1 Thess. 5:11). De Romeinen worden geprezen dat ze de hebbelijkheid en geschiktheid bezaten van anderen veel te stichten. Gijlieden, staat er, zijt vol van goedheid, vervuld met alle kennis, machtig om ook elkander te vermanen (Rom. 15:14).

20e Reden. Omdat de Heere kostelijke beloften doet aan hen, die in Zijn Naam en vreze tot heilige doeleinden samen komen en samen spreken of bidden, al waren zij ook met weinigen. En is het getal groter, zeker de belofte is dan niet minder. Zo staat er in Mattheus 16:19, 20: Indien daar twee van u samen stemmen op de aarde, over enige zaak, die zij zouden mogen begeren, die zal hun geschieden van Mijn Vader, die in de hemelen is: want waar twee of drie vergaderd zijn in mijnen Naam, daar ben Ik in het midden van hen. In Maleachi 3 vers 17 belooft de Heere aan die Godvrezenden, die elkander meermalen vermaanden en opwekten ten goede, dat zij zouden kostelijk zijn in zijn ogen en dat zij de vrucht van hun Godzaligheid en van zijn genegenheid zouden vinden in de dag wanneer Hij zou verschijnen om alles in orde te stellen en dat zij zacht zouden behandeld worden en in hun feilen worden voorbijgezien. Zij zullen, zegt de Heere der heirscharen, te dien dage dien Ik maken zal, Mij een eigendom zijn en Ik zal ze verschonen gelijk een man zijn zoon verschoont die hem dient. Zodat al wie hoopt en vertrouwt een plaats te hebben in Gods hart en genegenheid, en kostelijk te zijn in des Heeren ogen, en al wie hoopt genadiglijk gespaard en vergeven te worden, zich dezen plicht en deze betrachting niet diende te onttrekken. Hierop moet ook toegepast worden de belofte, die de Heere doet in Psalm 133 vers 1-3, aan de belijders en lidmaten der zichtbare Kerk, welke als broeders, of kinderen van één Vader zich zouden verenigen tot verrichting van alle plichten van liefde jegens elkander, (want alleen van zulk een eendrachtig samenwonen der broederen wordt daar gesproken). De Heere zegt daar, dat dit niet alleen goed en liefelijk zou zijn, vers 1, en een aangename zoete geur geven tot verkwikking van allen die enige geestelijke reuk hebben, gelijk de kostelijke olie op het hoofd Aärons zich verspreidde tot de uiterste zomen zijner klederen, maar dat het ook even nuttig zou wezen als de dauw die de kruiden en bomen doet bloeien en dat de zegen van de God des vredes in dit leven,en in het toekomende leven daar zijn verblijf zou houden en rusten. Ja, dat de zegen volgens de eeuwige orde van de opperste Heerser van alles, terstond krachtdadig zou toegepast worden op hen, die aldus samen zouden leven en omgaan. Want, staat er, daar gebiedt de Heere de zegen en het leven tot in eeuwigheid (vers 3). Zo belooft de Heere ook in Zefanja 3 vers 18 dat Hij hen die bedroefd waren, vanwege het missen der heilige vergaderingen en bijeenkomsten, en die de bespotting en beschimping daarover als een last droegen, weer zou verzamelen en verkwikken. Daarom moet men zulke bijeenkomsten niet tegenspreken, of verzuimen.

21e Reden. Omdat dit de loffelijke praktijk der heiligen is geweest; ook buiten de openbare godsdiensten kwamen zij samen en handelden over de geestelijke dingen en baden en zongen naar gelegenheid; zo was er een bijzondere vergadering van vele vromen om te bidden waarvan wij lezen in  Handelingen 12 vers 12. Zonder dat er enig predikant bij was. Zij waren van onderscheiden huisgezinnen en het wordt tot hun lof aangetekend; zo worden Aquila en Priscilla geprezen die door Apollos de weg Gods bescheidenlijker uitlegden (Hand. 18:26); om niet te spreken van andere bijzondere vergaderingen, waarvan te lezen is  in Hand. 2:46, 47; Hand. 4:23, 24; Hand. 20:24 en vergelijk dit met de woorden van Paulus in 1 Thess. 5:11-14. Deze praktijk is door vrome mannen altijd aangeprezen, voortgezet en beschermd tegen hen, welke die bestreden hebben.

22e Reden. Omdat de vrucht van deze heilige samenkomsten en onderhandelingen heerlijk en veelvuldig door Gods rijken zegen bevonden is, gelijk zij ook door zichzelf (als zij in eenvoudigheid en naar Gods Woord betracht worden) tot dit einde strekken en leiden: de gehoorzaamheid aan Gods wetten wordt daardoor alleszins bevorderd, Christus’ Koninkrijk wordt er door voortgeplant gelijk de christelijke huisoefeningen uitnemend goed voordeel aanbrengen zo gebruikt de Heere deze ook om de ere Gods en de stichting der zielen veelszins te vermeerderen. Door deze bijzondere oefeningen en vergaderingen wordt de honger naar het Woord meer opgescherpt zodat men veel begeriger wordt naar de bediening van het Woord als naar de redelijke en onvervalste melk opdat men daardoor opgroeie. En het is er zover van af, dat ze nadelig zou zijn voor de openbare godsdiensten en die zouden doen verachten. Er is integendeel nauwelijks een krachtiger middel om de rechte achting voor de openbare middelen staande te houden en om de openbare oefeningen vruchtbaarder te maken dan de bijzondere bijeenkomsten/gezelschappen die naar het Woord bestuurd en betracht worden. Want zij dienen om nader toe te passen, en tot de zielen te brengen, wat in het openbaar was voorgesteld en om de geestelijke begeerte naar meer onderwijs aan te wakkeren, waardoor het dan duidelijk te zien is dat zij die deze bijzondere samenkomsten bijwonen, allermeest er een gewetenszaak van maken om de openbare godsdiensten waar te nemen en dat ze het allermeeste gedijen en groeien door de openbare prediking, boven allen die deze samenkomsten verzuimen en verachten. En niemand zal de trouwe leraars meer achten en eren dan die het Woord het meest voor zichzelf en voor anderen, bij alle gelegenheid, ten nutte toepassen. Hoewel zij ook plegen de achting voor zulke predikanten te verliezen, die zich als vijanden van ware vroomheid openbaren en van de kracht der Godzaligheid, (gelijk er helaas al te veel zijn), maar deze moeten maar klagen over zichzelf. Want de Heere heeft gezegd: gij zijt van de weg afgeweken, gij hebt er velen doen struikelen in de Wet, daarom heb Ik u ook verachtelijk en onwaard gemaakt voor het ganse volk. Die Mij eren, zal Ik eren, en die Mij versmaden, zullen licht geacht worden (Mal. 2:8, 9 1 Sam. 2:30). Daarenboven is het zichtbaar dat de zielen zeer veel goeds door de onderlingen bijeenkomsten ontvangen. Want de kennis groeit daardoor buitengewoon. Want ijzer scherpt men met ijzer, zo scherpt een man het aangezicht zijns naasten, zegt Salomo in Spr. 27:17. De ervaring leert dit overvloedig. Alsook dat de vijanden dezer samenkomsten en oefeningen, dit onder anderen plegen tegen te werpen, dat de mensen al te wijs worden of al te neuswijs, (gelijk zij dat noemen), dat zij al te trots en opgeblazen worden door hun kennis (evenals de Papisten.) Dan ook, velen worden door dit middel bekeerd. Ja het wordt in sommige plaatsen ondervonden dat waar die oefeningen met ernst en ijver en geestelijke nauwgezetheid worden onderhouden, meer zielen worden bekeerd, dan men bemerkt, dat er door de openbare prediking worden aangeraakt. Menige ziel heeft op deze bijeenkomsten voor het eerst de beademingen en roeringen van Gods Geest ondervonden; dáár werden hun ogen eerst geopend, zodat ze zagen, dat het Christendom wat anders was, dan belijdenis en kerkgaan en burgerlijkheid des levens. Bevindende daar, dat de leer des heiligen Evangelies een wonderbare verandering en een nieuw leven in sommige mensen had teweeggebracht; zodat ze door die oefeningen, niet alleen tot nadenken over zichzelf en over hun staat, maar ook tot de beginselen des geestelijke levens en der vernieuwing zijn gekomen. Daardoor zijn velen gevorderd in de kunst en bekwaamheid van te bidden, die te voren wel genade hebben gehad om enigszins uit hun nood tot God te zuchten. Zij hebben door het horen van de der gaven des gebeds bij anderen, in korten tijd geleerd zichzelf met veel pleitredenen voor God uit te drukken, hetwelk zij door de openbare gebeden zo niet hadden geleerd. Daardoor hebben vele radeloze zielen raad ontvangen, om zich wèl te gedragen, en verstandig te handelen. Vele bekommerde, twijfelmoedige en bestreden zielen hebben daar hun tegenwerpingen, hinderpalen en twijfelingen opgelost, beantwoord en weggenomen gevonden; vele verduisterde zielen, die niet kunnen beoordelen hoe het met hun ziel was, hebben daar door het verhaal der ondervindingen van anderen licht en opening ontvangen, en hun ogen zijn opgeklaard. Vele mistroostige, bedroefde en bezwaarde zielen, tot zulke bijzondere en gemeenzame oefeningen en samenspraken komende, zijn verblijd en welgetroost wedergekeerd en hebben God gedankt dat de Heere daar een zo bijzonder woord van troost tot hen deed komen. Vele koude en trage harten hebben tot hun verwondering ondervonden dat zij door die bijzondere verhandelingen werden verwarmd en verwakkerd en in vlam gezet, zodat ze met de twee Emmaüsgangers wel zouden gezegd hebben tot eikander: Brandden onze harten niet in ons toen wij daar samen waren en samen zongen, spraken en baden, of anderen zo en zo hoorden spreken? Want de Heere Jezus was daar tegenwoordig, hoewel zij het eerst niet geloofd en niet bemerkt hadden. Daar is het, dat vele trage en halfbezwijkende zielen wonderbaar zijn opgewekt, aangemoedigd en geprikkeld, zodat ze zich heilig verhieven in de wegen des Heeren, zodat de slappe handen en zwakke knieën zijn gesterkt en opgericht, en zij bijzonder werden aangezet, om de strijd met nieuwe moed te aanvaarden en om de verzoekingen en verdorvenheden te weerstaan en te overwinnen. Dit leert de ondervinding, een leermeesteres zelfs van de dwazen, zodat het tevergeefs is dit te loochenen; de proef daarvan te nemen, en anderer beproeving te vernemen, zal ons van de waarheid dezer ervaringen verzekeren. En wat merkwaardig is, zelfs diegenen, welke, zo het scheen, zozeer gevorderd waren in kennis, in genade en ondervinding, dat ze door anderen van minder kennis en beproefdheid, niet kunnen vorderen, ondervinden dat ze door de minste zelfs in die vergaderingen, sprekende, biddende of klagende, en hun hartewerk in eenvoudigheid verhalende, bijzonder zijn gesticht, verlicht en bevorderd geworden. Ja, terwijl zij anderen hun gaven, kennis en ondervinding hebben verteld, en hun plicht jegens hen gekweten, onderwijzende, vermanende, opwekkende, vertroostende en aanmoedigende, heeft hun de Heere nog meer toegevoegd, volgens hetgeen de Heere zegt: De zegenende ziel zal vet gemaakt worden, en die bevochtigd zal ook zelf een vroegen regen worden, en die in zegeningen zaait, zal in zegeningen maaien; die uitstrooit, wordt nog meer toegedaan, en zijn gerechtigheid blijft in eeuwigheid. Zo blijkt dan overvloedig, wat ik wilde bewijzen, dat de vrucht van zodanige samenkomsten bijzonder groot is, en dat daarom elk Christen gelegenheid diende te zoeken, om die waar te nemen.

23e Reden. Omdat het niet alleen niet ongeoorloofd gekeurd kan worden, maar het nuttig en in vele opzichten nodig is dat de mensen tot burgerlijke einden soms bijeen komen, zo mag het veel minder kwaad gekeurd worden dat men tot geestelijke en heilige doeleinden samenkomt om elkander tot Godzaligheid op te wekken en op de weg te besturen en te bevorderen om in de gewenste rust te komen. Mensen van kunst, van ambacht, van koophandel en van studie komen meermalen samen om over hun zaken van werk, kunst, ambacht en bezigheid samen te spreken en te beraden; burgers van een stad, van een buurt, van een gilde, komen samen aan maaltijden in gildekamer, vergaderzalen, enzovoorts tot onderhouding van vriendschap en relaties. En niemand is zo slecht dat hij die samenkomsten verwerpt, hoewel men de zonde die daarin is, moet tegenspreken; zal het dan niet veelmeer te prijzen zijn dat Christenen samenkomen tot onderlinge hulp en verheerlijking van God, aangezien zij een zo groot werk in deze wereld te doen hebben, hetwelk duizendmaal gewichtiger is, dan indien zij over een werelds koninkrijk hadden te handelen? Is het niet billijk dat gelovigen meermalen samenkomen die weten en behartigen dat ze in deze korte onzekere tijd hun eeuwige zaligheid hebben uit te werken? Die er van overtuigd zijn dat ze na weinig uren of dagen voor het rechtvaardige en strikte oordeel Gods zullen moeten verschijnen? Dat ze ras deze aardse tabernakel moeten afleggen en stervende uitgaan uit de tijd, om over te gaan in de eeuwigheid; dat ze in dit leven hun vrede met God hebben te maken en vergeving en verzoening en rust des gewetens door Christus’ bloed moeten verwerven. Dat ze een levendig krachtdadig geloof in Christus en een gezonde en oprechte boete en bekering hebben te betonen, dat ze de verdorvenheden en zonden moeten ten onder gebracht zien te krijgen en het beeld Gods en de vernieuwing der natuur hebben uit te drukken? Is het wonder, dat zulke lieden bij elkander hulp en raad en besturing zoeken, daar zij weten, dat de grote menigte van belijders zich met inbeeldingen bedriegt, en buiten de hemel zal blijven; dat zij zelf een bedrieglijk en dodelijk hart hebben gelijk anderen, en dat zij zowel als anderen hun verzoekingen en hinderpalen hebben van binnen en van buiten? Mij dunkt het is eer een groot wonder dat Christenen die samen als reizigers en vreemdelingen op aarde, en burgers van de hemel, hun koers hemelwaarts richten, dezelfde strijd strijden, om gekroond te worden, en dezelfde hemelse handel drijven, in enige andere bezigheid kunnen zijn of in enig ander gezelschap, alwaar men over de aardse beuzelingen spreekt.

24e Reden. Omdat het nu een tijd is waarin bij uitnemendheid zodanige bijzondere onderhandelingen en samenkomsten van belijders vereist worden. Want het is een boze tijd waarin de ongerechtigheid zeer is vermenigvuldigd en de liefde van velen verkoudt. Een tijd waarin de ergernissen en verzoekingen zeer vele zijn, en de godloochening zeer inbrekend en doorbrekend is. Daarom is het des te meer tijdig dat de vromen bijeen komen om elkanders handen te sterken, en de een de ander aan te moedigen. Daarom staat er zo nadrukkelijk in Mal. 3:16: Alsdan, spreken die de Heere vrezen, een ieder tot zijn naaste, als dan, wanneer de belijders zeiden: het is tevergeefs God te dienen, wij achten de hoogmoedigen gelukkig, enz. Ook is het een tijd, van Gods toorn over land en Kerk vanwege de hooggaande, onbeklaagde en tergende zonden, van welke zich de inwoners des lands, grote en kleine, voorgangers en anderen, tot op dezen dag niet hebben willen bekeren, zodat nog zwaarder oordelen te wachten staan; waarom de oprechten meermalen bijeen dienen te komen, om samen te zuchten en te bidden, en genade te verzoeken voor leraars, ouderlingen belijders, voor overheden en onderdanen, opdat ze het werk van reformatie, waarover sommigen veel geroepen, en er weinig toe gedaan hebben, eindelijk ter hand mochten nemen, eer des Heeren grimmigheid tegen dit volk opgaat, dat er geen helen aan is. Het is een tijd, waarin de geestelijke plichten van de gemeenschap der heiligen zo onbekend zijn geworden, alsof elk als Kaïn mocht leven, zonder zijns broeders hoeder te zijn, of gelijk Gallio zonder zich de zaken der Kerk teer aan te trekken, zodat te meer en nadrukkelijk die plichten der Christelijke gemeenschap door ons dienden nagekomen te worden, welke ik boven aantoonde, en die zonder bijzondere samenkomsten niet wèl kunnen betracht worden. Het is een tijd waarin de heilige huisoefeningen, huisgebeden, huis catechisaties, en huisgodsdiensten, zeer weinig bij de belijders gevonden worden, zodat zelfs in de huizen van leraars en ouderlingen der gemeenten dezelve grotendeels nagelaten worden, waarom dan die vergaderingen te meer nuttig en nodig zijn, om dat gebrek niet alleen te vervullen, maar om velen bekwaam en gewillig te maken tot zulke huisgodsdiensten. Het is een tijd, waarin vele onbekwame leraars zijn opgetreden, die de gemeente niet recht weten te behandelen, om haar verstandig het Woord der Wet en des Evangelies te brengen en zo het Woord bekwamelijk op de gewetens toe te passen, zodat de hulp van verstandige, beproefde en begenadigde lidmaten hier veel goeds kan toebrengen; vele leraars, zijnde enkel formulierbidders, leren de gemeente niet door hun voorbeeld uit de Geest te bidden, zodat die samenkomsten, waarin men naar alle gelegenheden en ongelegenheden samen bidt, in dezen een prijselijke en wenselijke hulp geven. Ook zijn vele leraars, al mochten zij enige bekwaamheid hebben, zeer traag, onwillig en weerstrevig om de gelovigen met betrekking tot hun bijzondere zielstoestand de hand te bieden. Zij zeggen, dat moeten zij zelf doen, en wij moeten dit Gode bevelen, alsof zij genoeg deden, wanneer zij openbaar predikten; waarom die bijzondere behandelingen van gewetensvragen van de bevindingen der vromen en de oplossingen van de bezwaren en twijfelingen in die vergaderingen, uitnemend nuttig en noodwendig zijn, ook bijzonder in grote steden, waar maar weinig leraars over duizenden zielen tot herders gesteld zijn, die dan de schapen nauwelijks drie of viermaal ‘s jaars eens terloops een woord (en dat nog altijd hetzelfde is, en de ziel niet raakt) komen toespreken. Behalve dat is het ook een tijd, waarin de heerlijkheid des Heeren uit het heiligdom merkbaar is geweken, en de Geest des Heeren zich van de bediening des Woords en der Sacramenten bijzonder heeft onttrokken, zodat het een algemene ondervinding is, dat de zegen en vrucht der openbare middelen gans klein is, vanwege veel oorzaken die hier ontijdig zouden nagevorst en opgehaald worden, daar integendeel der vromen ervaring leert, dat de Heere de bijzondere onderhandelingen in de heilige bijeenkomsten bijzonder zegent, waarom de Satan tegen dezelve meer vijandig opstaat, dan tegen de openbare vergaderingen; maar dit geeft ons een andere reden, namelijk:

25e Reden. Omdat het alleszins blijkbaar en openbaar is dat deze heilige samenkomsten, hoewel zij wegens het gebrek aan kracht der Godzaligheid door zeer velen worden verzuimd, nochtans zo weinige als er zijn, door de vleselijke mensen en huichelachtige naamchristenen zeer worden tegengestaan en lasterlijk uitgekreten, waarin dan de boosheid, haat en nijdigheid des Satans zich sterk vertoont, daar hij dit nuttige middel tot bevordering van de wasdom van Christus’ Koninkrijk niet kan dulden; sommige overheden, ja zelfs staten van landen, hebben die met openbare ordonnantiën tegengegaan en verboden; men durft ze op zijn heidens, Conventikelen, noemen. Want zo pleegden de heidenen de samenkomsten der Christenen te noemen, makende wetten tegen dezelve, als ongeoorloofde gezelschappen. Er zijn vele leraars, die niet alleen de belijders niet opwekken om zodanige bijeenkomsten, de bijzondere oefeningen met elkander, te houden maar ook daartegen waarschuwen en smadelijk spreken, zelfs op de predikstoel, terwijl zij geen zwarigheid maken van wereldse gezelschappen en samenkomsten tot voeding des vleses. Ja, in plaats dat ze zelfs die heilige vergaderingen soms zouden bijwonen, zo bevindt men dat ze die zwart maken en bestrijden en ook diegenen doodverven en afschilderen als halve scheurmakers die graag daar verkeren. Men brengt ze aan, en beklaagt ze bij de kerkenraad en soms bij de overheden. Sommige kerkenraden, classissen en synoden zijn hier en daar bezig geweest om die samenkomsten zó te bepalen en te besnoeien dat ze meest allen in de wind zouden vervliegen en verdwijnen indien die regels zouden gaan gelden en men volgens dezelve de gedreigde straffen wilde toepassen. Daar de zaak nu zó staat, zijn wij gehouden die bijzondere samenkomsten der gelovigen des te meer bij te wonen en te onderhouden, als verzekerd zijnde dat zij die zich tegen die vergaderingen aankanten en daartegen ijveren, inderdaad tegen Christus en tegen zijn wetten en tegen de gehoorzaamheid aan zijn geboden ijveren gelijk uit bovengestelde redenen klaar af te leiden is. Laat ons hier geen blinde gehoorzaamheid betonen aan menselijke bevelen, hetzij van kerkenlijken, hetzij van wereldlijken. De zeer geleerde en Godzalige heer Gijsbertus Voetius, zich die tegenwerping voor de geest roepende dat de gezelschappen zogenaamde Conventikelen zouden zijn en bijgevolg dat ze verboden en ongeoorloofd zouden moeten zijn, antwoordde daarop: Al waren die onderlinge bezoeken tot Godzaligheid, die samenkomsten en samensprekingen verboden, zo zou daaruit niet volgen dat ze in het Hof van de hemel of van het geweten ongeoorloofd zijn. Want zulk een strenge wet zou in de gewetens van de gelovigen niet meer kracht hebben dan de bevelen van Darius (Dan. 6), van de grote raad (Hand. 4; Hand. 6), van de Roomse keizers tegen de Christenen en van Karel de Vijfde en Philippus de Tweede in het jaar 1563. Wij moeten metterdaad tonen dat wij het gebod Gods in dezen willen gehoorzamen en de raad en het voorbeeld der vromen willen volgen tot beschaming der wereld en tot mondstopping der lasteraars. Een vroom leraar in Nederland schreef niet lang geleden aldus hierover: Deze bijeenkomsten der Godzaligen, tot onderlinge vermaning, onderwijzing en vertroosting, zijn door de Heere ingesteld, als hulpmiddelen, om onze inwendige dienst, die wij Hem schuldig zijn, te bevorderen. Zij zijn door de heiligen altijd geprezen en te allen tijde in gebruik geweest, zodat het dan zichzelf bewijst, dat het niet alleen geoorloofd, maar ook ten hoogste prijselijk is dezelve soms in te stellen en met een leergierig hart bij te wonen. Zie eens aan de ijver der loszinnige wereldskinderen, hoe zij met grote menigten in herbergen, salons, schouwburgen, enzovoorts, samenscholen om hun begeerlijkheid daar te voeden. Om lichaam en ziel te bederven, zich in allerlei ijdelheden toe te geven, God, Zijn woord, zijn dienaars dikwijls te bespotten. En waarom zou een leergierig en heilzoekend Christen, ziende hier of daar een klein gezelschap van vrome lieden bij elkander, zich niet daarbij mogen voegen om God te verheerlijken, zijn eigen ziel op te bouwen en zijn naaste een woord van stichting toe te dienen? Het is waar: wij dachten en wisten dat de duivel en zijn zaad altijd dezelfde zijn, en de wereld steeds in het boze ligt; het moet ons niet verbazen dat de naamchristenen nu nog de boze aard en lasterzucht tegen de heilige samenkomsten vertonen, diede heidenen 1500 jaar geleden tegen de Christenen openbaarden; waarom wij hen, behalve met de navolging van de praktijk van die kloekmoedige en ijverige eerste Christenen, ook met hun woorden, door de mond van een oudvader, toen levende, en een verweerschrift voor hen schrijvende, willen beschamen en doen zwijgen wegens hun heidens snateren. Tertullianus toonde aan dat de gezelschappen der Christenen niet waren te rekenen onder de ongeoorloofde samenrottingen, met deze woorden: “Hoec coitio Christianorum merito sanè illicita, si illicitis par, merito damnanda, si quis de ea, queritur eo titulo, quo de factionibus querela est; Incujus perniciem aliquando convenimus? Hoc sumus congregati, quod et dispersi, hoc universi, quod et singuli; neminem laedentes, neminem contristantes, cum probi, cum boni, coeunt, quum pii quum casti congregantur, non est factio dicenda sed curia.” Deze samenkomsten der Christenen, zegt hij, waren met recht ongeoorloofd te achten, indien zij gelijk waren aan de ongeoorloofde vergaderingen; met recht waren zij te veroordelen, indien men dezelve kon aanklagen onder de naam en de beschuldiging van fractiën of samenrottingen; maar tot wiens verderf zijn wij ooit samengekomen? Wij zijn dezelfden, of wij vergaderd zijn, of wij verstrooid zijn, of wij bijeen of alleen zijn; wij verongelijken niemand, wij bedroeven niemand. Wanneer de vromen en goeden samenkomen, wanneer Godzaligen en kuisen vergaderen, zo moet men het geen samenrottingen noemen, maar een raad of een hof.

Maar om een voorbeeld te noemen van de tegenstand die de heilige bijeenkomsten/gezelschappen hebben in deze wereld zal ik u de inhoud verhalen van een Proclamatie of Plakkaat, hetwelk de Koning in het jaar 1676, de 1 Maart te Edinburg heeft uitgegeven tegen de Conventikelen, zo worden heilige vergaderingen daar genoemd.

Zij verstaan er door vergaderingen en bijeenkomsten van enige gelovigen tot heilige oefeningen en godsdienstige betrachtingen, hetzij in het bijzijn van een leraar, hetzij zonder, hetzij in de huizen, hetzij op de velden. In dat Plakkaat wordt geboden:

1. Dat de Officieren de wetten tegen de Conventikelen, streng zouden uitvoeren, welke belasten, dat ze allen die in die samenkomsten gevonden worden, in de gevangenis zouden zetten én grote boeten afeisen of aan den lijve straffen en bijzonder de leraars en die hen begunstigen met de hoogste straffen, waarmede de oproermakers plegen gestraft te worden.

2. Dat ze zouden najagen en vangen degenen die met name verklaard zijn of nog zouden verklaard worden voor voortvluchtig of oproerig en aangaande wie verboden is aan allen dat ze die niet zouden aanspreken, groeten, huisvesten, of iets dergelijks doen, wat een teken van beleefdheid, menselijkheid of gemeenschap mocht schijnen. [Nu, deze zijn ettelijke honderden mensen, (en dit getal wordt nog dagelijks vermeerderd) zo leraars als burgers, en inwoners, edelen en onedelen, welke ooit in heilige maar verboden samenkomsten zijn geweest, en zijn aangebracht geworden, maar gedagvaard zijnde durfden zij niet verschijnen, vrezende de straffen, en ziende, hoe de anderen behandeld werden.]

3. Dat ze zouden verjagen en verdrijven uit de steden, dorpen en woningen, de huisgezinnen dergenen die zo voortvluchtig of rebel verklaard zijn; evenals dat ze zouden weren al die predikanten, welke met hun huisgezinnen niet opkomen tot de openbare godsdienst.

4. Dat niemand, hetzij van de edelen, hetzij van de overheden of onderdanen, zich zou onderstaan, te herbergen, aan te spreken, of te verkwikken iemand van hen die zo voortvluchtig verklaard zijn, of verklaard zullen worden, en dat een iegelijk, die een persoon weet te ontdekken en aan te brengen, die zulks gedaan heeft, zal ontvangen driehonderd gulden, terstond te betalen uit des Konings schatkist.

5. Dat de officieren eens ‘s jaars op de eerste donderdag van Juli aan de Geheime Raad rekenschap zouden geven van hun vlijtigheid en tot behoorlijke executie te stellen de Acten aangaande de Conventikelen en afscheiding met bedreiging dat de Koning hen tot rekenschap van hun vlijt zou roepen en hun verzuim straffen, naar bevind van zaken.

6. Dat de Magistraat van iedere plaats, waar enig Conventikel zal gehouden zijn, driehonderd gulden als boete zal betalen zo dikwijls als dit geschied zal zijn, welk geld sommige overheden mochten verhalen op degenen die in de Conventikelen zijn tegenwoordig geweest; anderen mochten het er niet op verhalen, behalve dat het de Geheimen Raad vrij stond nog zwaarder boeten op te leggen.

7. Dat alle eigenaars, op wier land, of in wiens huis enig Conventikel zal gehouden zijn, zullen gestraft worden met een boete van een jaar pacht of huur van dat land of huis en dat zo dikwijls als die zullen gehouden zijn, zonder dat de eigenaar het op de pachter of huurder zou mogen verhalen.

8. Dat de Plakkaten tegen alle huwelijken en de doop van kinderen, buiten de openbaren Kerken, streng zouden worden uitgevoerd.

9. Dat tot aanmoediging voor de aanbrengers, hun een goed deel van de boeten dergenen die schuldig zijn bevonden, zou gegeven worden voor hun dienst.

10. Dat niemand in zijn huis zou mogen houden een schoolmeester, opvoeder, of ander persoon, die de huisgodsdienst zou verrichten, die geen toelating had van de betrokken Bisschoppen, op een boete van 1800 gulden voor een groot heer, van 900 gulden voor een gewoon edelman, en 300 gulden voor een burger of ander persoon.

Deze tien dingen zijn in dat Plakkaat opgenomen en de executie gaat daarop vurig voort waardoor dan dan die vrome lieden in dat land zeer bitter worden mishandeld, de gevangenissen vol zijn, en het gekerm tot de hemel opgaat, aangezien velen van hen, van goed, vrijheid, woning, godsdienst, naaste vrienden en alles beroofd worden. Nochtans, de Heere zij gedankt, het ijvervuur der liefde ontvlamt meer en meer; de vervolging is olie in het vuur, de honger naar het Woord wordt scherper en de getrouwe leraars, die uit hun plaatsen verdreven zijn, (welke enige honderden daar in het land zijn) ontzien zich niet in huizen en op velden en gebergten, op gevaar van hun leven (zo hoog is het hun verboden) voor de hongerigen het Evangelie te verkondigen en de Heere werkt krachtig mede. Vele, zeer vele zielen worden er bekeerd; het Evangelie heeft zijn loop; de Heere Jezus toont zich daar nog Koning, hoewel men Hem stoutelijk Zijn koninklijke heerschappij in de zichtbare Kerk daar heeft willen benemen en die op een zondig mens heeft willen overbrengen. Een getrouw zaad, een heerlijk overblijfsel, dat Hem en zijn zaak niet wil verlaten noch verzaken, behoudt Hij zich daar, wat ook de Satan tegen hen bedacht en uitgevoerd heeft in deze jaren. Het getal der oprechten gaat voort en groeit aan en zij staan onder de eed en in het plechtig verbond met hun God in de vreugde huns harten.

Welnu, de heilige samenkomsten, welke ik boven breed heb aanbevolen, en haar wettigheid, nuttigheid en noodzakelijkheid bewezen, wilde ik dat u veelszins onderhield, gelijk ik weet, dat u ook doet; hoewel zonder verachting en verzuim van de openlijke samenkomsten, waarvoor u weet, dat ik u altijd gewaarschuwd heb. Dus zal ik eindigen, biddende gelijk Paulus voor die van Kollosse, dat gij moogt vervuld worden met de kennis van Gods wil, in alle wijsheid en geestelijk verstand, opdat u moogt wandelen waardig den Heere, tot alle behagelijkheid, in alle goede werken vrucht dragende en wassende in de kennis Gods, met alle kracht bekrachtigd zijnde, naar de sterkte Zijner heerlijkheid, tot alle lijdzaamheid en lankmoedigheid met blijdschap. Dankende de Vader, die ons bekwaam gemaakt heeft om deel te hebben aan de erve der heiligen in het licht, Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis en overgezet in het Koninkrijk des Zoons Zijner liefde, in Welken wij de verlossing hebben door Zijn bloed, namelijk de vergeving der zonden.

Ik blijf aldus, geheel en al uw dienaar in het werk des Heeren,

JACOBUS KOELMAN.