LEZING 37 - DORDTSE LEERREGELS - H5 - HET GEBED ALS MIDDEL TOT VOLHARDING - DEEL 4 - BIDDEN EN SMEKEN OM DATGENE WAT WIJ NODIG HEBBEN

met A. Visser

Uitwerking inclusief verwijsteksten

Lezing 37 – Dordtse Leerregels – H5, art. 2 – “Het vlees doden door den Geest des gebeds” – Deel 3: Bidden en smeken om alles wat we nodig hebben.

Het gebed is onder te brengen in een aantal fasen:
1. Aanspraak tot God en aanbidding van Hem
2. Belijdenis van zonden en verklaring van berouw
3. Bidden en smeken om alles wat we nodig hebben
4. Dankzegging voor Gods weldaden
5. De voorbede voor anderen
6. Gebeden voor bijzondere gelegenheden
7. Het gebed afsluiten

We hoorden van de nadering voor het Heilig Aangezicht van God. Hoe wij gebracht worden tot het erkennen Wie God is, om zo gebracht te worden tot Een steeds dieper besef van onze zondigheid…

We hoorden hoe het rechte zicht op de liefde van God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest ons brengt tot: een evangelisch berouw.

Dit brengt ons bij het derde aspect in het gebed: 3. Bidden en smeken om alles wat we nodig hebben

Het kan niet anders dan dat de nadering tot God uitwerkt een ernstig bidden om vergeving van onze zonden. Maar misschien zegt iemand, die zijn toch al vergeven? Dat is waar en toch belijdt de Catechismus “dat mij mijn consciëntie aanklaagt dat ik tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd  en geen daarvan gehouden heb, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben” (H.C. z. 23)

Daarom is het gebed ons gegeven: vergeef ons onze schulden: “Dat is: Wil ons, armen zondaren, al onze misdaden, en ook de boosheid, die ons altijd aanhangt, om des bloeds van Christus’ wil niet toerekenen” (H.C.)

We vinden het in de Psalmen ook terug, waar een verloste David zingt:

“Mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor den HEERE.” (Ps. 32: 5)

“Zijt mij genadig, o God, naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden. Was mij wel van mijn ongerechtigheid, en reinig mij van mijn zonde.” (Ps. 51: 3-5)

“Mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd; als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden. Mijn etterbuilen stinken, zij zijn vervuild, vanwege mijn dwaasheid. Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend; ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. Verlaat mij niet, o HEERE; mijn God, wees niet verre van mij. Haast U tot mijn hulp, Heere, mijn Heil.” (Ps. 38)

“Ongerechtige dingen hadden de overhand over mij” (Ps. 65: 4a)”

Zo getuigt ook de D.L.: “Hetwelk hun gestadig oorzaak geeft om zich voor God te verootmoedigen” (D.L. H5, art. 2)

Er zijn dus nog steeds zonden in het leven van de Kerk. We hebben gehoord wat het zeggen wil om zondigen in het licht van:

De liefde Gods des Vaders “Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een Verzoening voor onze zonden.” (1 Joh. 4: 10)

De liefde Gods des Zoons ““Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout” (1 Petr. 2: 24)

De liefde Gods des Heiligen Geestes:

We hoorden dat zondigen is:
– Wreed
– Het behagen van satan (de tegenstander van God)
– Het bedroeven van de Heilige Geest
– Het verachten van de goedheid en verdraagzaamheid Gods

En daarom kan de vraag opkomen: Zal ik, na het vallen in zoveel zonden nog durven naderen voor Zijn aangezicht? Waar zal ik vrijmoedigheid vinden?

Immers: “het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten; En er is geen schepsel onzichtbaar voor Hem; maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen Desgenen met Welken wij te doen hebben.” (Hebr. 4: 12-13)

Wie zou niet schromen om dan voor Hem te verschijnen? We vinden deze gestalte ook bij de bruid in het Hooglied: “Mijn duive, zijnde in de kloven der steenrots, in het verborgene ener steile plaats” (Hoogl. 2: 14)

Hier verbergt zich de bruid als een duif: Kantt.: die u onthoudt in de scheuren der steenrots, beschaamd zijnde vanwege de mismaaktheid uwer zonden.”

En toch: “toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen; want uw stem is zoet en uw gedaante is lieflijk.” (Hoogl. 2: 14)

Zo ook Paulus in Hebr.4, als hij de scherpte van het Woord getoond heeft en de alwetendheid en alziendheid van het rechtvaardig oog van God. Dan tóch volgt er: “Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden om geholpen te worden te bekwamer tijd.” (Hebr. 4: 16)

Want (er volgt een rede waarom deze vrijmoedigheid er tóch mag zijn): “Want wij hebben geen Hogepriester Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest, doch zonder zonde.” (Hebr. 4: 15)

En niet alleen medelijden, maar er is een rechtsgrond om te komen: “Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus” (Hebr. 4: 14) “Een versen en levenden weg, welken Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is door Zijn vlees” (Hebr. 10: 20)

Laat dit ons vrijmoedigheid geven: “Dewijl wij dan, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus” (Hebr. 10: 19)

Ja, een vast vertrouwen: “Zo laat ons toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs” (Hebr. 10: 22a)

Steunend op Zijn trouw: “Laat ons de onwankelbare belijdenis der hoop vasthouden (want Die het beloofd heeft, is getrouw)” (Hebr. 10: 23a)

En daarom mogen wij komen, ondanks onze zonden, met onze smeekbedes. Met een belofte van verhoring:

“roep Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren.” (ps. 50: 15)

Het mag met hoop op verhoring, naar de woorden van de Meester: “Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: Al wat gij den Vader zult bidden in Mijn Naam, dat zal Hij u geven.” (Joh. 16: 23b)

 

 

En wat hebben wij dan te vragen:

Vergeving van onze zonden: “Om Uws Naams wil, HEERE! zo vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot.” (Ps. 25: 11)

Gunst en genade: “Ziet mij niet aan, dat ik zwartachtig ben” (Hoogl. 1: 6) “Zie op mij in gunst van boven; Wees mij toch genadig, HEER” (Ps. 25: 8a ber.) “Want Uw goedertierenheid is beter dan het leven” (Ps. 63: 4)

Troost: “Vertroost mijn ziel in haar geween, en zeg haar “‘k Ben uw heil alleen”.” (Ps. 35: 1)

Liefde: verschijn nog eens tot Mijn ziel “van verre tijden. En zeg nog eens: Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid.” (Jer. 31: 3)

Bemoediging van ons geloof. Beveel ons te geloven Heere Jezus: “Vrees niet, geloof alleenlijk.” (Mark. 5: 36) & “Vermeerder ons het geloof.” (Luk. 17: 5a)

Teerheid in ons geweten:

De genieting van het gevoel der verzoening: doe mij smaken “de vreugde Uws heils” (Ps. 51: 14) “Doe Uw aangezicht over ons lichten” Verhef Uw aangezicht over ons” “En geef ons vrede” (Num. 6: 25-26)

Goede werken om daarin te wandelen: “Doe mij op ‘t pad van Uw geboden treên; Schraag op dat spoor mijn wankelende gangen” (Ps. 119: 18a)

Wijsheid en verlichting van ons verstand: “Geef mij verstand, met Godd’lijk licht bestraald; Dan zal mijn oog op Uwe wetten staren; Dan houd ik die, hoe licht mijn ziel ook dwaalt; Dan zal zich ‘t hart met mijne daden paren.” (Ps. 119: 17)

Kracht om te volharden in de strijd. U hebt toch beloofd:
“God is getrouw, Welke u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen.” (1 Kor. 10: 13)

Geef ons kracht tegen de macht van onze oude verdorvenheid en doe ons vruchten dragen der gerechtigheid:
“Want wij zijn
toch Uw maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke U voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen.” (Ef. 2: 10)

Doe ons op U lijken: “maak ons Uw beeld gelijk” (Av.Zang. vers 7)

U hebt gezegd: “Zolang Ik in de wereld ben, zo ben Ik het Licht der wereld.” (Joh. 9: 5) en U hebt ons bevolen dat wij zouden zijn: “Gij zijt het licht der wereld; een stad boven op een berg liggende, kan niet verborgen zijn.” (Matth. 5: 14)

Geef mij Uw vrijmoedige Geest: “Opdat mijn ziel Uw naam belij’, En U geheiligd zij.” (Ps. 43: 1)

Geef dat wij ons dagelijks bekeren en “Neem weg alle ongerechtigheid, en geef het goede, zo zullen wij betalen de varren onzer lippen.” (Hos. 14: 3)

Kantt.: alsof zij zeiden: Wij weten wel, dat Gij met het slachten en offeren der beesten niet tevreden zijt, daarom zullen wij U offeren de geestelijke offeranden van lof en dankzegging.

Voleindig het werk van U, in ons: “Uw goedertierenheid, HEERE, is in eeuwigheid; laat niet varen de werken Uwer handen.” (Ps. 138: 8b)

Tot slot: wij moeten bidden om de Geest des Gebeds: “Heere, leer ons bidden” (Luk. 11: 1) & “En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen.” (Rom. 8: 26)