LEZING 34 - DORDTSE LEERREGELS - H5 - HET GEBED ALS MIDDEL TOT VOLHARDING - DEEL 1 - DE AANSPRAAK EN AANBIDDING VAN GOD

met A. Visser

Uitwerking inclusief verwijsteksten

Lezing 34 – Dordtse Leerregels – H5, art. 2 – “Het vlees doden door den Geest des gebeds” – Deel 1: De aanspraak tot God en de aanbidding van Hem

In de D.L. lezen we in H5, art. 2 “Hieruit spruiten de dagelijkse zonden der zwakheid, en ook aan de allerbeste werken der heiligen kleven gebreken. Hetwelk hun gestadig oorzaak geeft om zich voor God te verootmoedigen, hun toevlucht tot den gekruisigden Christus te nemen, het vlees hoe langer hoe meer door den Geest des gebeds en heilige oefeningen der godvruchtigheid te doden

De remedie tegen de zwakheid en gebreken van de heiligen is dus het gebed.

In artikel H5, art. 12 wijzen onze vaderen er op dat de ware vrucht van de zekerheid des geloofs gelegen is in: “kinderlijke vreze, ware godzaligheid, lijdzaamheid in allen strijd, vurige gebeden, standvastigheid in het kruis en in de belijdenis der waarheid, mitsgaders van vaste blijdschap in God”

Het is dus zaak dat we met elkaar stil staan bij het thema ‘het gebed’.

Voor velen van ons zal de stelling van Pythagoras een bekende zijn

Pythagoras, de Griekse wiskundige en filosoof die leefde in de 6e eeuw voor Christus, schreef een reeks gedragsregels, bekend als de “Gouden Verzen” van Pythagoras, ze waren een gids voor het leven. Een daarvan klinkt als volgt: “Begin uw werk nadat u eerst tot God gebeden hebt om het te volbrengen.”

Dit is een wijze raad, voor allen die wensen te volharden tot het einde toe…

Het gebed is de ‘ademtocht der ziel’. Zodat we kunnen stellen “de ziel die zondigt zal de dood sterven, maar de ziel die bidt leeft…”

Het was voor Ananias veelzeggend: “En de Heere zeide tot hem: Sta op, en ga in de straat genaamd de Rechte, en vraag in het huis van Judas naar een, met name Saulus, van Tarsen; want zie, hij bidt” (Hand. 9: 11)

“Niemand mag hopen zalig te worden als hij niet bidt. Dat men het geloof deelachtig kan worden zonder te bidden, dat kan ik in mijn Bijbel niet vinden. Dat een mens vergeving voor zijn zonden zal ontvangen, die zijn hart nog nooit voor Hem heeft uitgestort, dat kan ik niet geloven. Ik geloof dat niemand OM zijn bidden zal zalig worden, maar ik geloof niet, dat iemand ZONDER gebed zalig wordt.” (Ryle)

Bidden is:
– Aanbidden
– Verzoeken
– Dankzeggen
– Belijden
– Beminnen
– Beloven/geloften
– Converseren
– Noden bekendmaken je ziel uitstorten

Hij kent van verre onze gedachten, toch wil Hij dat wij ze uitspreken

Het gebed moet zijn als een web. De kern zijn de gebeden in afzondering, de dunne draadjes zijn de schietgebedjes door de dag heen. Altijd biddend en niet vertragend…

Bidden kan zich uiten:

  • in zuchten: “verberg Uw oor niet voor mijn zuchten” (Klaagl. 3: 56b)
  • in smeken: “Ik heb lief, want de HEERE hoort mijn stem, mijn smekingen” (ps. 116: 1)
  • In roepen: “Want Hij neigt Zijn oor tot mij, daarom zal ik Hem in mijn dagen aanroepen.” (ps. 116: 2)
  • In spreken: “Ik heb geloofd, daarom sprak ik.” (Ps. 116: 10)
  • In beloven: “Mijn geloften (dat ik Hem een lofoffer zou brengen) zal ik de HEERE betalen, nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk.” (Ps. 116: 14)
  • In gelovig roemen: “Och, HEERE! zeker ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht, een zoon van Uw dienstmaagd; Gij hebt mijn banden losgemaakt.” (Ps. 116: 16)
  • In dankzeggen: “Ik zal U offeren een offerande van dankzegging” (Ps. 116: 17)
  • In klagen: “Om dezer dingen wil ween ik; mijn oog, mijn oog vliet af van water, omdat de Trooster, Die mijn ziel zou verkwikken, verre van mij is” (Klaagl. 1: 16)

Het gebed is onder te brengen in een aantal fasen:
1. Aanspraak tot God en aanbidding van Hem
2. Belijdenis van zonden en verklaring van berouw
3. Bidden en smeken om alles wat we nodig hebben
4. Dankzegging voor Gods weldaden
5. De voorbede voor anderen
6. Gebeden voor bijzondere gelegenheden
7. Het gebed afsluiten

Vanavond maken we een begin met het eerste: Aanspraak tot God en aanbidding van Hem

We moeten met aandacht en toewijding, en een levend geloof ons de Heere voor ogen stellen

Rustig, zeer eerbiedig en ernstig onszelf toeleggen op de plechtige en ontzaglijke bezigheid waarvoor wij staan.

Wij moeten Zijn oog op ons zien (Coram Deo) en ons neerzetten in Zijn bijzondere tegenwoordigheid.

Zo naderen wij  met nederige vrijmoedigheid op de verse en levende weg van het bloed van Christus, door het voorhangsel tot de genadestoel (Ark) in het Heilige der Heilige.

Terwijl wij zo neerzinken moeten wij onze gedachten ernstig richten op dat oneindig grote en heerlijke wezen met Wie wij van doen hebben.

Wij moeten ons bewust zijn van Zijn tegenwoordigheid en met heilige eerbied en heilig ontzag vervuld zijn voor Zijn majesteit.

Het past ons om uit te roepen:“Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, en Die is, en Die komen zal.

  1. Wij moeten God aanbidden, door Zijn heerlijkheid, Namen en eigenschappen te roemen:

Zijn grootheid: “o HEERE mijn God, Gij zijt zeer groot, Gij zijt bekleed met majesteit en heerlijkheid.” (ps. 104: 1)

Zijn doorluchtigheid: wij hebben de verkondiging van u gehoord, dat u, o God, een Licht bent en gans geen duisternis is in U” (1 Joh. 1: 5)

Zijn onveranderlijkheid: wij geloven dat U bent: den Vader der lichten bij Welken geen verandering is of schaduw van omkering” (Jak. 1: 17)

Zijn eer: Heere, de hemelen vertellen Uw eer en het uitspansel het werk Uwer handen.  En wij geloven dat er geen ding gemaakt is dan door Hem, Uw lieve Zoon” (naar ps. 19: 2 & Joh. 1: 10)

Zijn rechtvaardigheid: “Wij geloven dat U rechtvaardig bent, en dat U “den schuldige geenszins onschuldig houdt” (Num. 14: 18)

Zijn barmhartigheid en goedertierenheid: “Wij verheugen ons HEERE, dat U lankmoedig bent en groot van weldadigheid, vergevende de ongerechtigheid en overtreding” & “Uw goedertierenheid is geweldig over ons!”

Zijn mildheid: “Wij komen tot U omdat wij geloven dat u bent “een Beloner dergenen die U zoeken.” (Hebr. 11: 6)

Zijn Geestelijkheid: “U bent een Geest en u wilt dat Wij u aanroepen in Geest en waarheid. En toch heeft U Zich aan ons geopenbaard met milde handen en vriendelijke ogen. U ingewanden rommelen van barmhartigheden zodat wij, die aan deze aardse werkelijkheid gekluisterd zijn, aanroepen om U over ons te ontfermen als een vader zich over zijn kinderen ontfermt…”

Zijn wijsheid: “Wij kunnen U niet doorgronden, maar wij vertrouwen hierop dat U goed bent. En dat Uw gedachten veel hoger zijn dan onze gedachten…”

Zijn alomtegenwoordigheid: Wij geloven dat U ons ziet, en hoort, dat U in onze tegenwoordigheid bent, zoals Uw Woord ons leert: “Zou zich iemand in verborgen plaatsen kunnen verbergen, dat Ik hem niet zou zien? spreekt de HEERE; vervul Ik niet den hemel en de aarde? spreekt de HEERE.” (Jer. 23: 24)

Zijn alwetendheid “Gij weet mijn zitten en mijn opstaan, Gij verstaat van verre mijn gedachte. Als er nog geen woord op mijn tong is, zie, HEERE, Gij weet het alles.” (ps. 139: 2 & 4)

Zijn macht “Ik weet dat Gij alles vermoogt, en dat geen van Uw gedachten kan verhinderd worden.” (Job. 42: 2)

Zijn heiligheid “Gij zijt te rein van ogen dan dat Gij het kwade zoudt zien” (Hab. 1: 13)

Zijn scheppingskracht “Gij, Heere, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid en de eer en de kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil zijn zij (..) geschapen.” (Openb. 4: 11)

Wij moeten God erkennen in Zijn autoriteit over ons: Wij weten dat Gij HEERE, God zijt. Dat Gij ons hebt gemaakt. En dat wij zijn Uw volk en de schapen Uwer weide” (Ps. 100: 3)

“Wij zijn leem, en Gij zijt onze Pottenbakker”
“In U o God leven wij en bewegen wij ons”
“In Uw hand is onze adem”
“Onze tijden zijn in Uw hand”
“Het zijn Uw goedertierenheden dat wij niet vernield zijn”
“Als Gij onze adem wegneemt sterven wij en keren weder tot het stof”

Wij moeten de drie onderscheiden personen aanbidden (Vader, Zoon en Heilige Geest):

De Vader:
“Wij aanbidden U, Vader, Heere des hemels en der aarde”
“Wij aanbidden U als de Oorsprong van alle heil die gesproken heeft: Hoe zal Ik ze onder de kinderen zetten en geven het gewenste land?”
“Wij aanbidden U dat U voor ons een Borg gezocht heeft opdat wij tot U zouden genaken”
“Wij aanbidden U, Vader, dat U Uw eniggeboren Zoon niet gespaard hebt, maar hebt Hem voor ons allen overgegeven”
“Wij aanbidden U, Vader, dat U ons tot medeërfgenamen in Christus aanneemt”
“Wij aanbidden U, Vader, dat wij Uw kinderen mogen zijn en dat U ons de vrijmoedigheid geeft door de Heilige Geest om U aan te spreken als Abba Vader”

De Zoon:
“Wij aanbidden U, o Zoon, dat U de heerlijkheid bij Uw Vader wilde verlaten om deze wereld zalig te maken van hun zonden”
“Wij aanbidden U, dat U de drinkbeker, gevuld met onze hemeltergende zonden niet hebt geweigerd maar deze hebt gedronken”
“Wij aanbidden U, dat U Zich heeft laten versmaden, bespotten en bespuwen in onze plaats…”
“Wij aanbidden U, dat U Zich hebt laten spijkeren aan het vloekhout der schande vanwege onze zonden…”
“Wij aanbidden U als onze betalende Borg, die is gestorven om onze zonden maar opgewekt is tot onze rechtvaardigmaking.”
“Wij aanbidden U als de opgevaren Levensvorst, de eerstgeborene uit de doden, de Overste van alle koningen der aarde”
“Wij aanbidden U in de verwachting van Uw wederkomst op de wolken des hemels om te oordelen de levenden en de doden”
“Wij aanbidden u, in de hoop dat U komt, om ons een plaats te geven in het Vaderhuis met de vele woningen, zoals U het ons gezegd hebt…”

De Heilige Geests:
“Wij aanbidden U, Heilige Geest, dat U Zich zulk een werk getroost hebt om een wederstrevig volk te overtuigen van zonden, gerechtigheid en oordeel”
“Wij aanbidden U, Heilige Geest, dat U ons hebt geleerd dat wij verdoemd zijn en vervloekt vanwege onze zonden”
“Wij aanbidden U, Heilige Geest, dat U ons de deugden van Uw Vader hebt doen zien, zoals zij vervulling eisen. Wij danken U dat U ons leerde dat wij nimmermeer kunnen voldoen aan de eisen van de wet.”
“Wij aanbidden U, Heilige Geest, dat U ons hart deed versmelten zodat onze vijandschap  werd weggenomen en wij het eens mochten worden met het vonnis der wet over ons leven”
“Wij aanbidden U, Heilige Geest, dat U ons toen niet deed wegzinken in totale wanhoop, maar dat U ons openbaarde én schonk de volkomen gerechtigheid van Christus”
“Wij aanbidden U, Heilige Geest, dat U ons het getuigenis gaf van de Vader dat onze zonden vergeven zijn om de bloedverdienste van Christus”
“Wij aanbidden U, Heilige Geest, dat U gedurig in ons bid, met onuitsprekelijke zuchtingen”
“Wij aanbidden U, dat U ons doet sterven aan onszelf en ons als de grote Heiligmaker voorbereid op het eeuwig zalig leven”
“Wij danken U, dat U ons leert zuchten in heimwee: Kom Heere Jezus, kom haastelijk”
“Wij danken U, dat U ons de liefde des Vaders doet kennen en genieten…”
“Wij danken U, dat U ons gemeenschapsliefde geeft tot de Heiligen”
“Wij erkennen dat wij geen woorden kunnen vinden om U genoegzaam te danken…”

We moeten de onuitsprekelijke gunst erkennen dat wij mógen naderen tot God:

“Gij hebt ons bevolen dat wij altijd moeten bidden. En dat wij al onze begeerten in bidden en smeken bij U bekend moeten maken.”

“Gij hebt ons bevolen om aan te houden en aan te dringen: Gij beveelt ons te bidden, te zoeken, te kloppen en te roepen. En Gij belooft het te belonen door Uzelf te laten vinden”

“Gij hebt ons de weg gewezen waardoor wij met vrijmoedigheid mogen toegaan tot de troon der genade. De weg van het bloed des Lams”

“Wij komen tot U, want waar moeten wij anders heengaan? Gij heb de woorden des eeuwigen levens…”

Wij moeten onze eigen onwaardigheid en zondigheid onder woorden brengen: “Wat is de mens dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen dat Gij hem bezoekt?” & “Daarom verfoei ik mij, en ik heb berouw, in stof en as.” (Job 42: 6)

Wij moeten belijden dat wij naar God verlangen
“Wien heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niet op de aarde”

“Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel naar U o God”

“Uw goedertierenheid is beter dan dit leven mogen wij U ontmoeten dan zal onze mond U vrolijk roemen met vrolijk zingende lippen”

Wij moeten belijden dat onze hulp en enige verwachting van de Heere alleen is: “Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal. Mijn hulp is van den HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft.” (Ps. 121: 1-2)

“Immers is mijn ziel stil tot God; van Hem is mijn heil.” (Ps. 62: 2)

“niemand zorgt voor mijn ziel. Tot U roep ik, o HEERE: Gij zijt mijn Toevlucht” (Ps. 142: 5-6)

Wij moeten belijden dat wij de krahtige hulp en invloed van de Heilige Geest nodig hebben in onze gebeden:

“Heere, wij weten niet wat wij bidden zullen, gelijk het behoort, maar laat Uw Geest onze zwakheden te hulp komen en voor ons bidden”

“Stort op ons de Geest van de genade en de gebeden”

“O Heere, open Gij onze lippen, zo zal onze mond Uw lof verkondigen”

Wij moeten belijden dat wij in het bidden ons vertrouwen alleen op de Heere Jezus Christus zetten:

“Wij werpen onze smekingen voor Uw aangezicht niet neder op onze gerechtigheden”
“Wij werpen ze op grond van de gerechtigheid van Christus”
“Zie Uw Zoon aan, die altijd voor ons bid, en verhoor ons in Hem”
“Wij leggen onze beden op het heilig reukaltaar. Opdat ze geurend naar Christus voor Uw aangezicht verschijnen” “En er kwam een andere Engel, en stond aan het altaar, hebbende een gouden wierookvat; en Hem werd veel reukwerk gegeven, opdat Hij het met a7de gebeden aller heiligen zou leggen op het gouden altaar dat voor den troon is.” (Openb. 8: 3)
“Wij komen met een beroep op de medelijdende Hogepriester aan Uw rechterhand”
“Wij komen in een verse en levende weg van het bloed”

“Maar Deze, omdat Hij in der eeuwigheid blijft, heeft een onvergankelijk Priesterschap; Waarom Hij ook volkomenlijk kan zalig maken degenen die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft kom voor hen te bidden.” (Hebr. 7: 24-25)

Wij besluiten onze aanspraak met: “O God, ons Schild, Zie en aanschouw het aangezicht van Uw Gezalfde, in Wien Gij Uw welbehagen hebt, en ons in Hem…”