LEZING 33 - DORDTSE LEERREGELS - H5, ART. 3- “MAAR GOD IS GETROUW, DIE HEN IN DE GENADE, HUN EENMAAL GEGEVEN, BARMHARTIGLIJK BEVESTIGT, EN TEN EINDE TOE KRACHTIGLIJK BEWAART.”
Uitwerking inclusief verwijsteksten
Lezing 33 – Dordtse Leerregels – H5 – Art. 3: “Maar God is getrouw, Die hen in de genade, hun eenmaal gegeven, barmhartiglijk bevestigt, en ten einde toe krachtiglijk bewaart.”
- Dat God bewaart tot het einde toe
- Waartoe God bewaart tot het einde toe
- Hoe God bewaart tot het einde toe
- Dat God bewaart het einde toe
- Het ligt vast in de bewaring van Christus: “En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken.” (Joh. 10: 28)
- Het ligt vast in de bewaring van God de Vader: “Mijn Vader, Die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders.” (Joh. 10: 29)
- Het ligt vast in Gods trouw: “Maar de Heere is getrouw, Die u zal versterken een bewaren van den boze.” (2 Tess. 3: 3)
- Het ligt vast in Gods onveranderlijkheid: “Vertrouwende ditzelve, dat Hij Die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus” (Fill. 1: 6)
- Het licht vast in de band der liefde: “niets zal ons kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere” (Rom. 8: 39)
- Het licht vast in de kracht van God: “Die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid.” (1 Petr. 1: 5)
- Het ligt vast in de waarde van het offer: “Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?” (Rom 8: 32)
- Het ligt vast in Gods zienswijze: “Hij schouwt niet aan de ongerechtigheid in Jakob, ook ziet Hij niet aan de boosheid in Israël” (Num. 23: 21) : Dat is, God de HEERE is zo goedertieren over de Israëlieten, dat Hij hun zonden als niet ziet, noch toerekent.
- Waartoe God bewaart tot het einde toe
Opdat wij Hem dienen zouden: “Dat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vrees, in heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens.” (Luk. 1: 74-75)
Opdat wij goede vruchten zouden voortbrengen“Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen.” (Ef. 2: 10) & “Hierin is Mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt” (Joh. 15: 8)
Opdat wij Zijn beeld gelijkvormig zouden worden: “En wij allen, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest.” (2 Kor. 3: 18b)
Opdat Hij Zijn gemeente Zich zou voorstellen zonder vlek: “Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk.” (Ef. 5: 24-16)
Opdat wij altijd bij Hem mogen zijn: “En zullen Zijn aangezicht zien, en Zijn Naam zal op hun voorhoofden zijn. En aldaar zal geen nacht zijn, en zij zullen geen kaars noch licht der zon van node hebben, want de Heere God verlicht hen; en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheid.” (Openb. 22: 4-5)
- Hoe God bewaart tot het einde toe
De kanttekenaren zeggen bij Ef. 2: 10 dat vertaald kan worden: “Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God tevoren heeft bereid” kantt.: namelijk in Zijne eeuwigen raad en ook door Zijn Geest in ons…
Dat is veelzeggend: God heeft Zich een Kerk verkoren in Christus. En niet alleen hun rechtvaardigmaking en toegerekende heiligheid verworven. Maar ook hun wandel in goede werken is besloten in Gods eeuwige raad. Zodat het letterlijk vruchten dragen is en niet voortbrengen. En wandelen in goede werken die voorbereid zijn, en niet door ons bereid zijn…
Hoe doet God dat?
- Dat doet God door een nieuw hart te geven: “En Ik zal hun enerlei hart geven (..) opdat zij wandelen in Mijn inzettingen.” (Ez. 11: 19-20)
- Dat doet God door berouw en een mishagen te geven: “Dan zult gij gedenken aan uw boze wegen en uw handelingen die niet goed waren; en gij zult een walging van uzelven hebben over uw ongerechtigheden en over uw gruwelen. (Ez. 36: 31)
- Dat doet God door de wil vernieuwen: “Want het is God Die in u werkt, beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen” (Fill. 2: 13) & “Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag Uwer heirkracht.” (Ps. 110: 3a)
- Dat doet God door kracht te geven: “Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft.” (Fill. 4: 13) & “Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht.” (2 Kor. 12: 9) “Die den Heere verwachten zullen den kracht vernieuwen” (Jes. 40: 31)
- Dat doet God door ons bekwaamheid te geven: “Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God” (2 Kor. 3: 5)
- Dat doet God door ons ijverig te maken: “Opdat Hij (..) Zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken.” (Tit. 2: 14)
- Dat doet God door de liefde in het hart te werken: “En de HEERE uw God zal uw hart besnijden (..) om den HEERE uw God lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, opdat gij leeft.” (Deut. 30: 6)
- Dat doet God door Zichzelf te doen kennen: “En Ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de HEERE ben; en zij zullen Mij tot een volk zijn en Ik zal hun tot een God zijn; want zij zullen zich tot Mij met hun ganse hart bekeren.” (Jer. 24: 7)
- Dat doet God door de Heilige Geest: “door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes.” (Tit. 3: 5)
- Dat doet God door hen een weg te geven: “En aldaar zal een verheven baan en een weg zijn, welke de heilige weg genaamd zal worden; de onreine zal er niet doorgaan, maar hij zal voor dezen zijn; (Jes. 35: 8)
- Dat doet God door hen zekerheid des heils te geven: “Om Zijn volk kennis der zaligheid te geven, in vergeving hunner zonden.” (Luk. 1: 77)
- Dat doet God door hen wijsheid te leren: “Want de HEERE geeft wijsheid; uit Zijn mond komt kennis en verstand.” (Spr. 2: 6) & “Hij geeft wijsheid en wetenschap en vreugde den mens die goed is voor Zijn aangezicht” (Pred. 2: 26)
- Dat doet God door onderwijs te geven: “Wie is de man die den HEERE vreest? Hij zal hem onderwijzen in den weg die hij zal hebben te verkiezen. (Ps. 25: 8,12)
- Dat doet God door het leven te leiden: “Hij voerde hem rondom, Hij onderwees hem, Hij bewaarde hem als Zijn oogappel (..) zo leidde hem de HEERE alleen.” (Deut. 32: 10-12)
- Dat doet God door hen vrijmoedigheid te geven: “Want Ik zal u mond en wijsheid geven, welke niet zullen kunnen tegenspreken noch tegenstaan allen die zich tegen u verzetten.” (Luk. 21: 15)
- Dat doet God door genietingen te schenken:
- “Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren.” (Ps. 23: 2)
- “Toen (..) vond ik Hem Dien mijn ziel liefheeft; ik hield Hem vast en liet Hem niet gaan, totdat ik Hem in mijner moeders huis gebracht had, en in de binnenste kamer van degene die mij gebaard heeft.” (Hoogl. 3: 4)
- “Als een appelboom onder de bomen des wouds, zo is mijn Liefste onder de zonen; ik heb groten lust in Zijn schaduw, en zit eronder, en Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet.” (Hoogl. 2: 3)
- Dat doet God door hen leraars te schenken:
- “En Ik zal ulieden herders geven naar Mijn hart; die zullen u weiden met wetenschap en verstand.” (Jer. 3: 15) “uw leraars zullen niet meer als met vleugelen wegvliegen, maar uw ogen zullen uw leraars zien” (Jes. 30: 20)
Kantt.: “ Dat is, de Heere zal ulieden wel wederom in kruis en tegenspoed laten vervallen, maar uw zielen zal Hij met de spijze Zijns Woords en met den drank der predicatie verkwikken en versterken, u zullen geen leraars ontbreken; Hij zal maken dat gij altijd enigen bij u hebben zult”