Eerste boek – Hoofdstuk 11B – Dat het zonde is om aan God een zichtbare gedaante toe te schrijven. En dat allen van de ware God afwijken die zichzelf afgoden oprichten.

Hoofdstuk 11, art. 9

Het is eveneens verwerpelijk dat sommigen stellen dat zij de beelden niet zozeer vereren maar dat zij beelden als hulpmiddel gebruiken om deze enige ware God te dienen.

Hoofdstuk 11, art. 10 & 11

De scheiding tussen het aanbidden van God middels een beeld en het aanbidden van het beeld zelf is zo flinterdun dat in de geschiedenis steeds weer is gebleken dat mensen al snel gingen geloven dat God toch ook in het beeld zelf woonde. Waardoor zij het beeld toch goddelijke eer gingen bewijzen.

Hoofdstuk 11, art. 12

Calvijn is van mening dat niet alle beeldhouwkunst en schilderkunst verkeerd is. Het is op zichzelf een gave Gods. Het is geoorloofd om bijvoorbeeld geschiedenissen uit te beelden tot onderwijzing. Maar de afbeelding van een mens, zonder verder doel dan enkel tot verlustiging van het oog, verzandt al snel in wulpsheid en ongepastheid.

Hoofdstuk 11, art. 13

Ondanks bovenstaande nuancering blijft staan dat beelden in de kerk afkeurenswaardig blijven. Alleen de beelden in het Heilig Avondmaal (brood en wijn) en de Heilige Doop (water) en de bijbehorende attributen ter bediening hiervan mogen een plaats in de kerk hebben.

Hoofdstuk 11, art. 14-16

Op een concilie in Nicea heeft een aantal kerkelijke leiders nagedacht over de beeldendienst. Het is stuitend om te zien welke teksten zij als onderbouwing aanvoerden. Bijvoorbeeld: “Toon mij uw gedaante want zij is schoon” (Hooglied). Dis moest dan als argument dienen om beelden van heiligen te maken. Of zoals Johannes sprak dat Hij niet alleen gezien heeft, maar ook met de handen getast. Dit moest dan dienen als argument dat alleen het zien op de geopenbaarde Christus in het Woord door het geloof niet afdoende is. Er moest volgens deze lieden ook fysiek getast worden… Er werd zo ver doorgedraafd dat iemand zelfs durfde te stellen: het is beter om alle bordelen in de stad toe te laten dan de beeldendienst te verbieden.